DEEL I: DE ECONOMIE VAN AFGESCHEIDENHEID
De convergerende crises van onze tijd hebben allen een gemeenschappelijke wortel, die we Afgescheidenheid zouden kunnen noemen. Vele vormen aannemend – de scheiding mens/natuur, de desintegratie van de gemeenschap, de tweedeling van de werkelijkheid in materiële en spirituele gebieden– is Afgescheidenheid vervlochten met elk aspect van onze beschaving. Ze is daarbij niet-duurzaam: ze genereert grote en groeiende crises die ons voortstuwen naar een nieuw tijdperk, een Tijd van Hereniging.
Afgescheidenheid is geen ultieme realiteit, maar een menselijke projectie, een ideologie, een verhaal. In alle culturen, en dus ook de onze, bevat het Verhaal van de Mens twee ten diepste verbonden delen: een verhaal van het Zelf, en een verhaal van de Wereld. Eerstgenoemde is het onderscheiden en separate zelf: een psychologische bubbel, een ziel ingekapseld door huid, een biologisch fenotype, door zijn genen gedreven tot reproductief eigenbelang, een rationele actor gericht op economisch eigenbelang, een fysieke toeschouwer van een objectief universum, een klomp bewustzijn, gevangen in vlees. Het tweede is het verhaal van onze Opkomst: dat wij mensen, vanuit een staat van onwetendheid en machteloosheid, de krachten van de natuur gaan benutten en de geheimen van het universum onderzoeken, onvermijdelijk voortbewegend naar onze lotsbestemming van volledige heerschappij over, en overstijgen van, de natuur. Het is een verhaal van de afscheiding van het menselijke van het natuurlijke domein, waarin de eerste expandeert en de tweede geleidelijk wordt omgezet in middelen, goederen, eigendom, en uiteindelijk, geld.
Geld is een systeem van sociale afspraken, betekenissen en symbolen dat zich door de tijd heen ontwikkeld. In een woord gezegd: het is een verhaal dat bestaat in de sociale realiteit, naast zaken als wetten, naties, instituties, kalender en kloktijd, religie, en wetenschap. Verhalen hebben een geweldige scheppingskracht. Met behulp van verhalen coördineren we menselijke activiteit, focussen we aandacht en intenties, bepalen we rollen, en stellen we vast wat belangrijk is, en zelfs wat echt is. Verhalen geven betekenis en een doel aan het leven en zetten aan tot handelen. In het verhaal van Afgescheidenheid dat onze beschaving bepaalt, is geld is het sleutelelement.
Deel I van dit boek verheldert het economische systeem dat is ontstaan op de fundamenten van het Verhaal van Afgescheidenheid. Anonimiteit, depersonalisatie, polarisatie van rijkdom, eindeloze groei, ecologische plundering, sociale onrust, en onherstelbare crisis zijn zo diep in onze economie ingebed dat alleen door een transformatie van ons huidige Verhaal van de Mens herstel kan optreden. Mijn intentie is om door de kerneigenschappen van de economie van Afgescheidenheid te identificeren, tevens een krachtig visioen van een economie van Hereniging op te wekken, een economie die de oorspronkelijke heelheid van onze versplinterde gemeenschappen, relaties, culturen, ecosystemen en planeet terug kan brengen.
* *
Hoofdstuk 1 : De Wereld van het Geschenk
Zelfs na al die tijd
Zegt de zon nooit tegen de aarde,
“Je bent Me iets verschuldigd”
Kijk wat er gebeurt
Met dat soort liefde
De Hele Hemel wordt verlicht
Hafiz
In het begin was het Geschenk.
We zijn geboren als hulpeloze zuigelingen, puur behoeftige wezens met nauwelijks mogelijkheden om te geven, en toch worden we gevoed, we worden beschermd, we worden gekleed en vastgehouden en gesust, zonder dat we iets hebben gedaan om dat te verdienen, zonder dat we iets tegenover hoeven te stellen. Deze gemeenschappelijke ervaring van een ieder die het gered heeft tot na zijn kindertijd, vormt een van onze diepste spirituele intuïties. Onze levens zijn ons gegeven; dankbaarheid, derhalve, is onze standaardconditie. Het is de waarheid van ons bestaan.
Zelfs als je kindertijd verschrikkelijk was, wanneer jij dit leest werd je minimaal genoeg gegeven om je tot aan je volwassenheid te onderhouden. Gedurende de eerste jaren van je leven was niets van dit al iets dat je verdiende of produceerde. Alles was een geschenk. Stel je voor dat je nu de deur uit zou lopen, en jezelf zou aantreffen in een vreemde wereld waarin je volledig hulpeloos zou zijn, niet in staat jezelf te voeden of te kleden, niet in staat om je ledematen te bewegen, zelfs niet in staat om te onderscheiden waar jouw lichaam eindigt en de wereld begint. Vervolgens komen er enorme wezens die je vasthouden, te eten geven, voor je zorgen, van je houden. Zou jij geen dankbaarheid voelen?
Tijdens ogenblikken van helderheid, wellicht na een vluchtige aanraking met de dood, of tijdens het begeleiden van een geliefde bij het stervensproces, weten we dat het leven zelf een geschenk is. We ervaren een overweldigend gevoel van dankbaarheid omwille van het feit dat we leven. We lopen rond in verwondering over de rijkdommen, onverdiend en vrijelijk beschikbaar, die het leven ons brengt: de vreugde adem te halen, de verrukkingen van kleur en geluid, het genoegen water te drinken om onze dorst te lessen, het lieve gezicht van een beminde. Deze gewaarwording van gemengd ontzag en dankbaarheid is een duidelijk teken van de aanwezigheid van dat wat we heilig noemen.
We voelen dezelfde eerbied en dankbaarheid wanneer we ons de grootsheid van de natuur realiseren, de wonderlijke complexiteit en orde van een ecosysteem, een organisme, een cel. Ze zijn onmogelijk volmaakt, ver verwijderd van het voorstellingsvermogen van onze geest, om ze te scheppen, of zelfs maar voor meer dan een klein deeltje te begrijpen. Toch bestaan ze, zonder dat wij ze ooit hebben hoeven scheppen: een hele wereld is er, om ons te omgeven en te onderhouden. We hoeven niet precies te begrijpen hoe een zaadje ontkiemt en groeit; we hoeven ons er niet om te bekommeren dat dat gebeurt. Zelfs vandaag de dag zijn de werkingen van een cel, een organisme, een ecosysteem grotendeels een mysterie. Zonder iets te hoeven construeren, zelfs zonder te begrijpen hoe het echt werkt, ontvangen we nog steeds de vruchten van de natuur. Kun je je de verwondering, de dankbaarheid van onze vroege voorvaderen voorstellen, wanneer ze nadachten over deze onverdiende herkomst, hen zo vrijelijk door de wereld aangeboden?
Geen wonder dat oude religieuze denkers zeiden dat God de wereld heeft gemaakt, en geen wonder dat ze zeiden dat God ons de wereld heeft gegeven. De eerste is een uitdrukking van nederigheid, de tweede van dankbaarheid. Helaas hebben latere theologen dit inzicht verdraaid tot ”God gaf ons de wereld om te gebruiken, te beheersen, te domineren.” Zo’n interpretatie is tegengesteld aan de geest van het oorspronkelijke inzicht. Nederigheid weet dat het overmeesteren van dit Geschenk buiten ons vermogen ligt. Dankbaarheid weet dat we de gever van een geschenk eren of onteren door de manier waarop we het gebruiken.
De moderne kosmologie bevestigt eveneens de mythologische erkenning van universum-als-geschenk. Is de oerknal ook niet iets (inderdaad alles) voor niets? (1). Dit gevoel wordt versterkt door nadere aanschouwing van de verschillende natuurkundige constanten (snelheid van het licht, electronen-massa, relatieve krachten van de vier fundamentele krachten, etc.), die allemaal op onverklaarbare wijze de precieze waarden hebben die noodzakelijk zijn voor een universum dat materie, sterren, en leven bevat. Het is alsof het hele universum voor ons werd gebouwd, opdat wij konden bestaan.
In het begin was het Geschenk: aan het archetypische begin van de wereld, het begin van onze eigen leven, en de kindertijd van de menselijke soort. Daarom is dankbaarheid voor ons iets natuurlijks, zo primair, zo elementair dat het heel moeilijk is het te definiëren. Misschien is het het gevoel een geschenk te hebben ontvangen, en het verlangen terug te geven. Daarom zouden we mogen verwachten dat primitieve mensen, verbonden met deze oeroude dankbaarheid, haar versterken in hun sociale en economische relaties. Inderdaad, dat deden ze. De meeste verslagen van de geschiedenis van het geld begint met primitieve ruilhandel, maar ruilhandel is een relatieve zeldzaamheid onder jagers-verzamelaars. De belangrijkste wijze van economische uitwisseling was het geschenk.
Hoe oeroud ook, dankbaarheid en de daaruit voorvloeiende generositeit co-existeren met andere, minder aangename aspecten van de menselijke natuur. Hoewel ik geloof in de fundamentele goddelijkheid van menselijke wezens, geef ik ook toe dat we zijn ingescheept voor een lang verblijf in de afgescheidenheid van die goddelijkheid, en een wereld hebben geschapen waarin gewetenloze sociopaten rijkdom en macht verkrijgen. Dit boek doet niet net alsof dat dit soort mensen niet bestaan, en evenmin dat zulke tendensen niet in elk van ons bestaan. Het wil veeleer het bewustzijn opwekken van het geschenk dat latent in ons aanwezig is, en organisaties vormen die dit bewustzijn belichamen en aanmoedigen. Het huidige economische systeem beloont zelfzuchtigheid en hebzucht. Hoe zou een economisch systeem er uit zien dat, zoals verschillende oude culturen, vrijgevigheid beloont?
Laten we beginnen bij het verkrijgen van een beter begrip van de dynamiek van het geschenk. Hierboven refereerde ik aan economische uitwisseling, maar dat is over het algemeen geen accurate omschrijving van een giftgemeenschap. Circulatie is een beter woord. Tegenwoordig wisselen we vaak geschenken uit, maar geschenken uitwisselen is al een stap richting ruilhandel. In oude gemeenschappen bepaalden nauwgezette gewoonten het schenken, gewoonten die vandaag de dag nog altijd bestaan in beschavingen die nog niet helemaal hun verbinding met het verleden hebben verloren. Gewoonlijk zijn geef-netwerken nauw verbonden met familie netwerken. Gewoonten dicteren wie aan wie geeft. Aan sommige leden van dit netwerk word je geacht te geven; van anderen mag je verwachten te ontvangen; en in weer anderen stromen de giften in beide richtingen.
Hoewel giften wederzijds kunnen zijn, stromen ze net zo vaak in cirkels. Ik geef jou, jij geeft aan iemand anders… en tenslotte geeft iemand mij terug. Een beroemd voorbeeld is het kula systeem van de Tobriand eilandbewoners, waarbij kostbare halskettingen in een richting circuleren van eiland naar eiland, en armbanden in de andere richting. Kula, dat letterlijk ‘cirkel’ betekent, werd voor het eerst diepgaand beschreven door de antropoloog Bronislaw Malinowski, en is de spil van een uitgestrekt systeem van giften en andere economische uitwisseling. Marcel Maus beschrijft het als volgt:
“Het systeem van geven-door-uitwisselen doortrekt het gehele economische, tribale en morele leven van het Tobriand volk. Het is erdoor ‘geimpregneerd’, zoals Malinowski het zo treffend uitdrukt. Het is een constant ‘geven en nemen’. Het proces wordt gekenmerkt door een continue stroom in alle richtingen van gegeven, geaccepteerde en beantwoorde geschenken. “ (2)
Terwijl de essentie van het kula systeem om een sterk geritualiseerd uitwisselen van ceremoniële armbanden en halskettingen tussen stamhoofden draait, omvat het omringende geef-netwerk ook allerlei bruikbare items als voedsel, boten, arbeid enzovoorts. Pure ruilhandel is, volgens Mauss, ongebruikelijk. Hoe dan ook, “Zelfs hetgeen dat werd ontvangen en op die manier in iemands bezit kwam–maakt niet uit hoe- wordt over het algemeen niet in eigendom behouden, behalve als men er niet zonder kan.” (3) Met andere woorden, geschenken circuleren constant en komen pas tot een halt wanneer de noodzaak dat vereist. Hieronder de dichterlijke omschrijving die Lewis Hyde over het systeem van giften maakte:
Het geschenk stroomt naar de lege plek. Terwijl het ronddrijft, komt het bij diegene die het langst met lege handen zat, en als elders iemand verschijnt wiens
nood hoger is, verlaat het de oude stroomrichting en beweegt zich weer in diens richting. Onze vrijgevigheid kan ons met lege handen doen achterlaten, maar die leegte trekt zodanig aan het geheel, dat een geschenk weer bij ons terugkomt om
nieuwe energie te geven. De natuurlijke sociale orde verafschuwt een vacuüm. (4)
Terwijl we tegenwoordig duidelijk verschil maken tussen een geschenk en een zakelijke transactie, was dat onderscheid vroeger niet zo evident. Bepaalde culturen, zoals de Toaripi en Namau, hadden slechts één woord dat kopen, verkopen, uitlenen en lenen omschreef (5), terwijl het oud Mesopotamische woord šám zowel ‘kopen’ als ‘verkopen’ betekende. (6) Deze tweeledigheid vinden we in veel moderne talen. In het Chinees, Duits, Deens, Noors, Nederlands, Estlands, Bulgaars, Servisch, Japans en vele andere talen, bestaat slecht één woord voor lenen en uitlenen, misschien een overblijfsel uit een lang verleden toen er nog geen onderscheid tussen de twee gemaakt werd. (7)
Het komt zelfs voor tussen lager opgeleide Engelstalige sprekers, die soms lenen (to borrow) gebruiken voor uitlenen (to lend), zoals bijvoorbeeld in: “ik leende (borrowed) hem twintig dollars.“ Hoe kan dat? Hoe kan hetzelfde woord twee tegenovergestelde betekenissen hebben?
De oplossing van dit raadsel ligt in de dynamiek van het geschenk. Op die enkele, misschien theoretische uitzonderingen na die Derrida ‘vrije geschenken’ noemde, gaan geschenken vergezeld van ofwel een bewijs van overhandiging, of van een morele en/of sociale verplichting. Een geschenktransactie is -in tegenstelling tot een hedendaagse geldtransactie die, eenmaal afgesloten, verstoken is van verdere verplichtingen- altijd voortgaand en smeedt een eeuwigdurende band tussen de betrokkenen. Anders gezegd zou je kunnen zeggen dat het geschenk deel uitmaakt van de schenker en dat wanneer we iets schenken, we eigenlijk iets van ons zelf afstaan.
Dit gebruik staat pal tegenover de moderne handelstransacties waarbij goederen slechts van eigenaar veranderen maar geheel los staan van de eigenaar zelf. Dat verschil is voelbaar. Ook ú bezit waarschijnlijk gekoesterde geschenken die objectief gezien misschien alleen maar marktwaarde vertegenwoordigen maar voor u een andere, unieke waarde ontlenen aan degene door wie ze geschonken werden. Op dergelijke wijze schreven ook oude volkeren een magische, spirituele eigenschap toe aan geschenken.
Waardeloze objecten als cowry schelpen, mooie kraaltjes, halssnoeren en zo meer waren het eerste geld. Om die voor iets bruikbaars te ruilen is eigenlijk een verkapte manier om iemand iets te schenken, iets voor niets. Daarvan maakten zij iets-voor-iets, ook al blijft het daardoor nog steeds een geschenk, de materiële vorm van een gevoel van verplichting; een teken van dankbaarheid. Vanuit dit perspectief is de betekenis van kopen en verkopen, lenen en uitlenen, gemakkelijk te begrijpen. Het zijn helemaal geen tegengestelde begrippen! Alle geschenken eindigen uiteindelijk weer terug bij de schenker, zij het in een andere vorm. Koper en verkoper zijn gelijk.
Er is tegenwoordig sprake van asymmetrie in commerciële handelingen, waarbij de koper degene is die geld geeft en goederen ontvangt en de verkoper goederen geeft en geld ontvangt. Toch zou je net zo makkelijk kunnen zeggen dat de koper geld verkoopt voor goederen en de verkoper geld koopt met goederen. Er is linguïstisch en antropologisch bewijsmateriaal dat deze asymmetrie nieuw is, veel nieuwer dan geld. Wat, kortom, is er met geld gebeurd, dat deze asymmetrie deed ontstaan? Geld onderscheidt zich van elk ander handelsartikel in de wereld, en, zoals we zien zullen, maakt juist dit verschil het zo onheilig.
Geschenken, daarentegen, erkennen we intuïtief als sacraal, en dat is ook de reden waarom het geven ervan gepaard gaat met ceremonies. Geschenken belichamen de kerneigenschappen van het sacrale waarover ik in de inleiding al sprak. Allereerst, onvergelijkbaarheid: In tegenstelling tot de standaard handelswaar van tegenwoordig, met geld in gesloten transacties aangeschaft en daardoor vervreemd van hun oorsprong, zijn geschenken uniek omdat ze deel uitmaken van de gever.
Ten tweede, volledigheid, onderlinge afhankelijkheid: Geschenken verruimen de persoonlijke cirkel zodat de gehele gemeenschap er in opgenomen kan worden. Terwijl geld tegenwoordig het principe ‘Meer voor mij is minder voor jou’ vertegenwoordigt, zien we in een geschenken economie dat ‘Meer voor jou ook meer voor mij’ betekent, want zij die hebben geven aan hen die nodig hebben. Geschenken voeden de mystieke gewaarwording van deelname aan iets dat groter, maar toch onlosmakelijk verbonden is met zichzelf. De axioma’s van rationeel eigenbelang veranderen omdat het ‘zelf’ is uitgedijd om iets van de ander te kunnen opnemen.
De meest gangbare verklaring over hoe geld zich ontwikkelde, zo zien we in verhandelingen over economie, gaat uit van ruilen als startpunt. En vanaf het allereerste begin trachtten personen hun rationeel eigenbelang te vergroten. Deze geïdealiseerde beschrijving wordt echter niet door de antropologie ondersteund. Ruilen, volgens Mauss, kwam maar zelden voor in Polynesië of in Melanesië, en was onbestaand in het Pacifische Noordwesten. Economisch antropoloog George Dalton beaamt dat nadrukkelijk: “Ruilen, in de pure zin van de geldloze overdracht, speelde in economische systemen waarover we onbetwistbare bewijzen hebben (8) nooit een belangrijke of overheersende rol bij transacties, niet in het verleden en ook niet nu.” De enige gevallen van ruilhandel, zegt Dalton, betroffen kleine, onregelmatige of noodtransacties –in veel opzichten zoals tegenwoordig dus. Deze gevallen uitgezonderd, geleken geldloze transacties maar vaag op de onpersoonlijke, gebruiksvergrotende transacties uit de fantasie van economen, maar “vereisten daarentegen blijvende (en soms geritualiseerde) persoonlijke relaties bekrachtigd door plaatselijk gebruik en gekarakteriseerd door wederkerigheid.”(9) Dergelijke transacties zou je zeker niet ruilhandel moeten noemen, maar geritualiseerde geschenkenoverdracht.
Tegenwoordig delen we geschenken en aangeschafte goederen onder in verschillende categorieën; om zeker te zijn, want op beide zijn gescheiden economische en psychologische regels van toepassing. In oeroude tijden bestond een dergelijke tweedeling niet, noch werd er onderscheid gemaakt tussen een zakelijke relatie en een persoonlijke relatie. Economen die over de geschiedenis van geld praten hebben de neiging om het tegenwoordige onderscheid in tegengestelde richting te projecteren, en daarmee bepaalde diepe aannames over de menselijke natuur, het ik, en de zin van het leven: dat de mensheid bestaat uit solitaire en afgezonderde wezens, wedijverend om schaarse grondstoffen opdat het eigenbelang maximaal behartigd wordt. Ik beweer niet dat deze vooronderstellingen onwaar zijn. Ze zijn deel van de bepalende ideologie van onze beschaving, een verhaal over de mensheid dat nu op zijn einde loopt. Dít boek vertelt mede een nieuw verhaal over onze mensheid. De transformatie van geld maakt deel uit van een andere, veel grotere transformatie, verankerd in totaal andere veronderstellingen over het ik, leven en de wereld.
Menselijke economie is nooit erg ver verwijderd van kosmologie, religie en de psyche. Niet alleen de oude economieën waren gebaseerd op geschenken: de oeroude kosmologie en religie waren dat ook. Ook vandaag is ons geld, met zijn eigenschappen van standaardisatie, abstractie, en anonimiteit, verbonden met vele andere aspecten van de menselijke ervaring. Welke nieuwe wetenschappelijke, religieuze, of psychologische paradigma’s zouden kunnen opdoemen in de context van een ander soort geld?
Indien geld niet voortkwam uit de fantasiewereld van economen waarin het berekenende, rente vergrotende ruil vertegenwoordigt, waaruit kwam het dan wel voort? Ik stel me voor dat het ontstond als een manier om geschenken te geven, te delen en vrijgevigheid te vergemakkelijken, of dat het tenminste iets van die geest in zich droeg. Om die sacrale economie te laten herleven is het nodig die specifieke oorspronkelijke eigenschap van geld te herstellen.
In essentie is geld een mooi concept. Laat me eens, heel naïef, de spirituele (zo niet historische) essentie van geld uit de doeken doen. Ik heb iets wat jij nodig hebt, en ik wil het jou geven. Dus dat doe ik, en jij bent daar dankbaar voor en wil mij iets teruggeven. Maar je hebt momenteel niets waaraan ik behoefte heb. Dus geef je me in plaats daarvan een teken van je dankbaarheid –iets nutteloos als een wampum halssnoer of een stukje zilver. Dat ding zegt dan, “Ik heb in de behoefte van anderen voldaan en hun dankbaarheid verdiend.” Later, wanneer ik weer een geschenk van iemand anders krijg, geef ik hen op mijn beurt dat object, dat symbool. Giften kunnen grote maatschappelijke afstanden overbruggen en ik kan ze ontvangen van mensen aan wie ik niets te geven heb maar aan wie ik tegelijkertijd mijn dankbaarheid kenbaar maken kan.
Op het niveau van familie, clan of jager-verzamelaargroep is geld niet noodzakelijk om de gifteneconomie te bedienen. Ook in een grotere sociale organisatie zoals een dorpje of stam met een paar honderd inwoners, zal, in het geval ik op dit moment niets van je nodig heb, jij (uit dankbaarheid) me iets geven wat ik in de toekomst kan gebruiken, of het aan iemand anders geven die het op zijn beurt weer verder doorschenkt, waarna het uiteindelijk toch weer bij mij aanbelandt. Dit is de ‘geschenkencirkel’, de basis van een gemeenschap. In een stam of dorpje is de grootte van de gemeenschap overzichtelijk genoeg dat degenen die mij geschenken geven, ook weet hebben van mijn giften aan anderen. Dat is in een drukke massagemeenschap als de onze niet het geval. Wanneer ik vrijgevig schenk aan jou, zal de boer in Hawaii die de gember verbouwde of de ingenieur in Japan die het uiterlijk van mijn mobieltje ontwierp, er geen weet van hebben. Dus in plaats van een persoonlijke beloning in de vorm van een gift, gebruiken we geld: de vertegenwoordiging van dankbaarheid. Het sociale gebeuren van het geven van geschenken wordt op die manier anoniem.
Geld wordt noodzakelijk wanneer de reikwijdte van onze giften buiten de kring van mensen die we persoonlijk kennen valt. Dat is zo wanneer de schaal van economische activiteit en de verdeling van arbeid de grenzen van de stam of het dorp overschrijden. Het eerste geld verscheen dan ook in de eerste agrarische gemeenschappen die zich over de grenzen van het Neolitische dorp ontwikkelden: Mesopotamië, Egypte, China en India. De traditionele, gedecentraliseerde giftnetwerken maakten plaats voor gecentraliseerde systemen voor herverdeling, met de tempel, en later het koninklijk paleis als centraal punt. Het is goed mogelijk dat het evolueerde uit potlatch-achtige tradities waarin geschenken naar stamhoofden en andere leiders vloeiden, en dan via hen weer terug naar verwanten en stamleden. Begonnen als centrale knooppunten voor grootschalige vloedgolven van geschenken, werd al snel afgeweken van het vrijwillige aspect van geschenken geven en deden gedwongen en gekwantificeerde bijdragen hun intrede en werden uitbetalingen naar buiten ongelijk. Oeroude Soemerische documenten spreken al van economische polarisatie, armen en rijken, en lonen waarmee men ternauwernood toekwam.(10) Terwijl gecentraliseerde aanwijzingen en niet marktwerking de beweging van goederen dirigeerden (11), hadden sommige agrarische grootmogendheden al iets wat op geld leek: bepaalde agrarische producten en metalen grondstoffen in gestandaardiseerde hoeveelheden die als betaalmiddel dienst deden, verrekenbare eenheden die konden worden opgeslagen. Dus zelfs duizenden jaren geleden was geld al niet wat ik in mijn naïeve verwachtingen hoopte dat het kon zijn: een middel dat overvloed voor iedereen kon brengen door het samenbrengen van giften en behoeften.
Door het stimuleren van handel, het bevorderen van efficiënte productiemethoden en het toestaan van kapitaalvergaring waarmee grootschalige projecten kunnen worden gefinancierd, zou ons leven moeten veraangenamen: het zou ons gemak, vrije tijd, zorgeloosheid en een eerlijke verdeling van rijkdom moeten schenken. Dat is ook wat de conventionele economie ons als doel voorspiegelt. Het feit dat geld zich als een vertegenwoordiger van het omgekeerde heeft ontpopt – zorgen, ontberingen en een ongelijke verdeling van welvaart – stelt ons voor een paradox.
Als we een wereld willen hebben met technologie, cinema en symfonie orkesten, met telecommunicatie en grootse architectuur, met kosmopolitische steden en wereldliteratuur, dan hebben we geld nodig, of in elk geval iets van die aard, willen we de menselijke activiteiten kunnen coördineren op een schaal die voor de creatie van dit soort dingen nodig is. Het is daarom dat ik dit boek schreef, om een systeem te beschrijven dat aan geld de heiligheid van het geschenk teruggeeft. Ik zeg “teruggeeft” omdat geld in het allereerste begin heilige of magische connotaties had. Van origine waren het de tempels waar agrarische overschotten werden opgeslagen en herverdeeld: het centrum van het geloof was ook het centrum van het economisch leven. Bepaalde schrijvers menen dat het vroegste symbolische geld (en dus niet het geld als handelsartikel) door tempels uitgegeven kon worden gebruikt om seks met tempelprostituees af te kopen (12); hoe het ook zij, het is zeker dat tempels diep betrokken waren bij de uitgave van vroege munten, waarop heilige dieren of godheden waren afgebeeld. Dat gebruik kennen we ook vandaag nog op biljetten en munten waarop de beeltenissen van presidenten als godheden prijken.
Misschien dat we op een dag geen geld meer nodig hebben om de geschenken economie van miljarden mensen te onderhouden. Ik ben geen voorstander van primitivisme en bepleit ook niet het afzweren van onze beschaving, de technologie en cultuur, de geschenken die ons menselijk maken. Ik voorzie eerder het herstel van de mensheid naar zijn oorspronkelijke sacrale staat, in volkomenheid en harmonie met de natuur uit het jager/verzamelaartijdperk, maar dan op een hoger niveau georganiseerd. Ik voorzie de vervulling, niet de afschaffing, van giften uit hand en geest welke ons menselijk maken.
Zie hoe natuurlijk het is onze unieke menselijke eigenschappen als gaven te omschrijven. En in overeenstemming met de universele beginselen van het geschenk, maken ook deze deel uit van de gever. Met andere woorden, het zijn goddelijke geschenken. In de mythologie wordt deze intuïtie uitgedragen in de gift van vuur door Prometheus tot die van muziek door Apollo, en tot de gift van landbouw door de mythologische Chinese heerser Shen Nong. Ook in de bijbel is ons niet alleen de wereld, maar ook de adem des levens en de gave om te scheppen gegeven –want wij werden geschapen “naar het evenbeeld” van de Schepper zelf.
Ook op het persoonlijke vlak zijn we er ons van bewust dat onze individuele gaven ons met een reden, met een bepaald doel werden gegeven. Sterker nog, we hebben een niet te onderdrukken behoefte om die gaven te ontwikkelen, en van daaruit nieuwe giften aan de wereld te schenken. Iedereen kent het plezier van geven en heeft ervaring met de zelfloze vrijgevigheid van anderen. Vraag ergens in een stad de weg, en de meeste mensen zullen blij zijn en de tijd nemen om je te helpen. Het is niet in ’s mens rationeel eigenbelang om dat te doen, maar een eenvoudige uiting van de vrijgevigheid die in ieder van ons aanwezig is.
Het is eigenlijk ironisch dat geld, ooit bedoeld als brug tussen geschenken en behoeften, en oorspronkelijk een uitvloeisel van een sacrale geschenkeneconomie, tegenwoordig precies datgene is dat ons uit economische noodzaak in banen dwingt die ons weerhouden toe te geven aan het verlangen om te geven, zodat onze meest vrijgevige impulsen worden beteugeld met de woorden: “Ik kan het me niet veroorloven”.
We leven constant in zorgen over gebrek aan geld, de hedendaagse vereiste om te kunnen overleven -getuige ook de uitdrukking “de kosten van het levensonderhoud”. Het doel van ons bestaan, de ontwikkeling en volledige ontplooiing van onze gaven, is totaal ondergeschikt gemaakt aan de eisen van het geld, de onderhoudsvoorziening, het voortbestaan. Maar niemand, ongeacht diens rijkdom, zekerheid of comfort, kan zich ooit voldaan voelen in een leven waar die gaven ongebruikt blijven. Ook de bestbetaalde baan, waarin die gaven niet gebruikt worden, voelt al snel doods en zinloos aan, en maakt dat we denken: “Ik ben niet op de wereld gekomen om dit te doen”.
Zelfs met een baan waarin we gebruik kunnen maken van onze gaven, maar het doel niet iets is waarin we oprecht geloven, slaat uiteindelijk een gevoel van futiliteit, van zinloosheid toe en overheerst de notie dat we niet ons eigen leven maar het leven waarvoor we betaald worden leven. Kwalificaties als ‘uitdagend’ en ‘interessant’ voldoen niet want onze gaven zijn ‘heilig’ en dienen een geheiligd doel.
Dat we op aarde zijn met een doel, is een religieus concept, want de conventionele biologie leert ons dat we evolueerden om te kunnen overleven, en dat elke poging tot meer dan overleven en voortplanting tegen de genetische code indruist. Desondanks kan men overtuigend de neo-Lamarckiaanse aantekening maken dat de visie op de biologie, als betrof deze een optelsom van duizenden onafhankelijke, op zichzelf staande en met elkaar wedijverende organismen of “egoïstische genen”- meer een projectie is van onze hedendaagse cultuur dan een accuraat begrijpen van de natuur. (13) Er zijn andere manieren om inzicht in de natuur te krijgen die, zonder overigens de duidelijke competitie tussen de organismen te negeren, de samenwerking, symbiose en het versmelten van organismen tot grotere gehelen, uitbelichten. Dit nieuw inzicht is feitelijk al oeroud en een echo van het inheemse begrip dat de natuur een web van giften betreft.
Elk organisme en elke soort draagt een essentieel deel bij aan de totaliteit van het leven op aarde, en deze bijdrage, in tegenstelling tot wat de standaard evolutionaire biologie verwacht, hoeft niet perse in het directe belang van het betreffende organisme te zijn. Stikstofhoudende bacteriën hebben bijvoorbeeld geen direct voordeel bij het vasthouden van stikstof, behalve dat de door hun afgegeven stikstof aan de grond de groei van planten bevordert met wortels waaraan schimmels groeien, die op hun beurt weer de bacteriën van voedingsstoffen voorzien. Pionierende soorten effenen de weg voor soorten met een sleutelfunctie, die microniches creëren voor andere soorten, die zelf weer een andere soort in het web van giften voeden en die, op haar beurt, de cirkel weer rondmaakt ten voordele van de pionierende soort. Bomen pompen water op om ook andere planten van water te voorzien, en algen maken zuurstof zodat de dierenwereld kan ademen. Verwijder welke soort dan ook en de gezondheid van alle soorten loopt gevaar.
Je zou kunnen denken dat ik naïef ben met mijn oorzaak-gevolg redenering. Dat het gewoon een gelukkig toeval is dat de dingen in de natuur zo goed op elkaar aansluiten: bomen zijn niet bezig met het bewateren van de planten rondom, ze doen het uitsluitend voor zichzelf, zodat hun kansen op overleving en voortplanting zo groot mogelijk zijn. Dat ze anderen voeden is een toevallig zijeffect. Hetzelfde geldt voor de algen, de stikstofhoudende bacteriën en de bacteriën in herkauwers, waardoor die cellulose kunnen verteren. In deze wereld, zo zou je kunnen denken, is het iedereen voor zichzelf. De natuur is een en al felle wedijver en een economie die net zo is, is daarom net zo natuurlijk.
Ik denk niet dat het natuurlijk is. Het is eerder een afwijking, een eigenaardige maar noodzakelijke fase die zijn uiterste grens heeft bereikt en nu plaats maakt voor een nieuwe. Onbesuisde groei en totale wedijver zijn in de natuur kenmerken van onvolwassen ecosystemen, gevolgd door complexe wederzijdse afhankelijkheid, symbiose, samenwerking en de cycli van middelen. De volgende etappe in de ontwikkeling van de menselijke economie zal gaan lijken op wat we nog maar net beginnen te begrijpen van de natuur. Het zal de gaven van elkeen naar de voorgrond brengen; het zal samenwerking in plaats van wedijver benadrukken; circulatie in plaats van hamsteren; en in cycli optreden, niet lineair. En ook al zal het geld voorlopig nog niet verdwijnen, de rol ervan zal afnemen, zelfs wanneer het meer en meer de eigenschappen van het geschenk overneemt. De economie zal krimpen, en onze levens worden ruimer.
Geld zoals wij het kennen, is onverenigbaar met een economie die de geest van het geschenk in zich draagt, een economie die we sacraal zouden kunnen noemen. Om erachter te komen welk betaalmiddel daar wél bij past, is het leerzaam om te begrijpen waardoor geld in onze huidige tijd een drijfveer voor hebzucht, slechtheid, schaarsheid en plundering van de natuurlijke schatten is geworden.
Net zoals de wetenschap het culturele vaak op de natuur projecteert, neemt ook de economie bepaalde culturele eigenschappen aan als vanzelfsprekend. In een cultuur van schaarsheid leven (want dat is het wat we ervaren terwijl we proberen te overleven, en dat bepaalt ook de uitingsmate van onze gaven) veronderstellen we de basis van ons economisch systeem. Net als in de biologie hebben we de wereld als een strijd om beperkte middelen door alleenstaande ‘ikjes’ gezien. Ons monetair systeem, zo zal duidelijk worden, belichaamt die gedachte op een diep en structureel niveau. Maar is dat wel waar? Leven we in een wereld, een universum, waar schaarsheid de norm is? En zo niet, indien overvloed en het geschenk het ware universum toont, waardoor werd geld dan zo onnatuurlijk?
Noten
-
Lezers van The Ascent of Humanity weten dat ik niet-Oerknal kosmologieën prefereer, zoals Halton Arp’s dynamische “steady-state” universum, waarin materie continu wordt geboren, oud wordt en afsterft. Maar ook hier verschijnt het spontaan uit het niets, alsof het een geschenk is.
-
Mauss, The Gift, 29
-
Ibid., 30.
-
Hyde, The Gift, 23.
-
Mauss, The Gift, 32.
-
Seaford, Money and the Early Greek Mind, 323.
-
De Chinese woorden voor kopen en verkopen hebben praktisch dezelfde uitspraak en ook op elkaar lijkende karakters. Het karakter voor kopen, 買 ontstond als een symbolische afbeelding van een cowry schelp, een vroeg betaalmiddel, terwijl het karakter voor verkopen, 賣 later werd ontwikkeld, waardoor de suggestie gewekt wordt dat er eerder mogelijk geen onderscheid tussen de twee gemaakt werd.
-
Dalton, ‘Barter’, Journal of Economic Issues, Vol XVI No.1, Maart 1982: p. 182.
-
Seaford, Money and the Early Greek Mind, 292.
-
Nemat-Nejat, Daily Life in Early Mesopotamia, 263.
-
Seaford, Money and the Early Greek Mind, 123. Seaford citeert overtuigend bewijs voor zijn claim: oude documenten in de vorm van lijsten, illustraties van processies van individuen die offergeschenken brengen, enz.
-
Bernard Lietaer beweert dit in The Future of Money met betrekking tot een bronzen shekel, volgens hem de oudst bekende munt, daterend uit 3000 vóór de Christelijke jaartelling. Ik heb hiervoor in mijn onderzoek echter geen ander bewijs gevonden. In (Voor) zover (als) ik weet doken de eerste munten ongeveer gelijktijdig op in Lydië en China, rond de zevende eeuw vóór de Christelijke jaartelling.
-
Ik beschrijf dit argument in Hoofdstuk 7 The Ascent of Humanity, gebaseerd op de werken van Lynn Margulis, Bruce Lypton, Fred Hoyle, Elisabet Sahtouris, en anderen.