Geld dat gebaseerd is op ons gemeenschappelijke erfgoed. Al het geld is een kwestie van geloof. — Adam Smith
We leven op een planeet met een natuurlijke overvloed, de bron en basis van het leven voor ons allemaal . Zoals beschreven in hoofdstuk 4 zijn de gaven van de planeet:
– bodem, water, lucht, mineralen en genenrijkdom- door niemand gemaakt en
zouden daarom niemands eigendom moeten zijn, maar in gemeenschappelijk
rentmeesterschap beheerd moeten worden ten behoeve van alle levende
wezens. Hetzelfde geldt voor de schat aan menselijke technologie en cultuur, die
wij van onze collectieve voorouders hebben geërfd -een bron van welvaart die
geen levend mens op aarde minder verdient dan welk ander mens ook.
Maar wat doen we met dit besef? Deze waarheden zijn nauw verwant aan de
marxistische en anarchistische kritiek op het eigendomsrecht, maar de
marxistische oplossing -collectief eigendom van de productiemiddelen, beheerd
door de staat- reikt niet diep genoeg en is niet geschikt om het echte probleem te
tackelen. (1) Het echte probleem is, dat zowel in het communistische als in
het kapitalistische systeem een machtselite de dienst uitmaakt en profiteert
van de beslissingen over de manier waarop de welvaart wordt verdeeld. Het
bestaande recht van eigendom -gemeenschappelijk of privé- wordt in beide
gevallen gebruikt als rechtvaardiging en onderbouwing van de verdeling van
rijkdom en macht.
De metamorfose van de economie die in onze tijd aan de gang is zal dieper gaan
dan de marxistische revolutie, omdat het ‘Verhaal van het Volk ‘ die het laat ontstaan, niet de zoveelste nieuwe fictie van het eigendomsrecht voortbrengt, maar een erkenning inhoudt van zijn fictieve, conventionele aard. Wat is eigendom meer dan eensociale overeenkomst, die aan bepaalde personen bepaalde rechten toekent omzaken op een bepaalde voorgeschreven manier te gebruiken? Eigendom is geen objectief kenmerk van de werkelijkheid en door het een zelfstandig, objectief bestaan toe te kennen en tot iets elementairs te maken -wat zowel de kapitalistische als communistische theorie doen- maken wij onszelf onbewust tot slaaf van de mythe die het bevat. Ik denk niet dat een heilige economie kan ontstaan met het eigendomsrecht als een elementair kenmerk, want dit concept voert ons terug in een wereldbeeld -een mythe van het Zelf en de Wereld- die niet waar is, of in ieder geval niet meer waar: het discrete en afgescheiden Zelf in een objectief existerend universum. Dus in plaats van te beweren -zoals als een marxist zou doen- dat de erfenis van natuur en cultuur collectief eigendom moet zijn: laten
we gewoon radicaal stoppen met de toepassing van het concept van eigendom
op deze zaken en in plaats daarvan denken over hoe we deze waarden rechtvaardig,creatief, en elegant kunnen inpassen in een economisch systeem.
Vandaag de dag krijgen -via kredietverlening- diegenen de beschikking over het
meeste geld, die de meeste kansen hebben de hoeveelheid goederen en diensten uit
te breiden. In een heilige economie zal het geld toevloeien naar diegenen die bijdragen
aan een mooiere wereld. Hoewel we het misschien niet allemaal eens zijn over
hoe die wereld eruit zou moeten zien, manifesteren zich in onze tijd vele belangrijke gemeenschappelijke waarden. Ik ben blij -in mijn contacten met mensen uit alle
delen van het politieke spectrum- met het ontdekken van een bijna universele
waardering voor de gemeenschap, voor de natuur en voor de schone kunsten. Rond
deze gemeenschappelijke waarden, die in het politieke debat steeds
ondergesneeuwd dreigen te raken door het teweegbrengen van verdeeldheid binnen onze
gezamenlijke mensheid, zal het betaalmiddel van de heilige economie ontstaan.
In dit hoofdstuk zal ik verwijzen naar “de overheid” in de context van uitgifte van
betaalmiddelen, maar houd in gedachten dat -zoals al onze instellingen- de
overheid drastisch gaat veranderen in de komende jaren. Uiteindelijk voorzie ik
gedecentraliseerde, zelf-organiserende, spontaan opkomende, onderling gelijkwaardige,
ecologisch geïntegreerde uitingen van politieke wil. Parallel hieraan voorzie ik een
ecologie van betaalmiddelen – een economisch systeem met veel complementaire
vormen van circulatie en uitwisseling. Daarbij zal een herrijzenis van de geef-economie,
de bevrijding van arbeid van dwang en de waarborging van
basisvoorzieningen voor iedereen plaatsvinden.
Welke vorm het ook zal aannemen, een wezenlijk doel van de overheid -misschien
wel hèt wezenlijke doel- is om de functie te vervullen van beheerder van ons
gemeenschappelijke erfgoed. Dit erfgoed omvat de oppervlakte van de aarde,
onontgonnen delfstoffen, het water op en onder de grond, de rijkdom van de
bodem, het elektromagnetisch spectrum, de biodiversiteit, het leven van lokale en
mondiale ecosystemen, de atmosfeer, de eeuwenlange accumulatie van menselijke
kennis en technologie en de artistieke, muzikale en literaire schatten van onze
voorouders. Zoals sociale hervormers reeds meer dan tweeduizend jaar geleden
hebben gesteld: geen enkel persoon kan rechtmatig exclusief aanspraak maken op één
van deze zaken.
In het verleden zou ik gezegd hebben dat het doel van de overheid is om deze
schatten te beheren in het belang van alle mensen. Dat is een goed begin, maar in
deze tijd, nu we in een relatie stappen met onze Geliefde Aarde, zeg ik in plaats
daarvan dat de overheid het collectief rentmeesterschap van deze schatten
op zich neemt namens de aarde zelf, die de mensheid als zijn nieuwste orgaan
omvat. We kunnen de mensheid niet langer beschouwen als gewoon een andere
levensvorm op de planeet, omdat we als geen andere soort ooit te voren de macht
hebben om de planeet te veranderen of zelfs vernietigen.
Wat zou een betere basis voor een geldsysteem -het verhaal van waarde- zijn, dan
die zaken die zo kostbaar, zo heilig, zo waardevol zijn? Daarom zal een deel van
een heilige geldhoeveelheid worden “gedekt” door die dingen waarvan wij
collectief rentmeesters zijn. Het zou op deze manier kunnen gaan werken: eerst
bereiken we een collectieve, politiek afgewogen overeenstemming over de juiste
hoeveelheid natuur die we kunnen omzetten ten behoeve van menselijke
doeleinden: hoeveel van de opbrengst van de zee, hoeveel van de bodem, het
water, hoeveel van de capaciteit van de atmosfeer om afvalstoffen te absorberen en
te transformeren, hoeveel van het vermogen van het land om te herstellen van de
littekens die veroorzaakt zijn door de winning van delfstoffen, hoeveel van de voorraad
fossiele brandstoffen, metaalertsen en andere bodemschatten, hoeveel van de stilte
van de natuur kunnen we blootstellen aan machinegeluiden, hoeveel van de donkere
nachtelijke hemel kunnen we aantasten door stadslichten? Deze beslissingen vereisen
vaak wetenschappelijk inzicht, maar net zo vaak zullen er waardeoordelen aan ten
grondslag moeten liggen. Beide dragen bij aan onze collectieve overeenstemming
over de maximale hoeveelheid te verbruiken natuurlijk kapitaal.
Een dergelijk besluit zou een nieuw fenomeen op aarde zijn. Zeker, de overheid
gebruikt vandaag de dag voorschriften en belastingen om verbruik van bepaalde
delen van ons gemeenschappelijke erfgoed te verhinderen of te vertragen, maar nog
nooit hebben we ons samen de vraag gesteld: “Hoeveel is genoeg?”. Historische
dorpsgemeenschappen beschermden hun gemeenschapsgronden door traditie,
gewoonte en sociale druk -de tragedy of the commons is grotendeels een mythe(2)-
maar op de schaal van de hedendaagse samenleving zouden we het in gang zetten van een politiek proces moeten overwegen waarmee we consensus kunnen bereiken en
implementeren. Dit proces zou rekening moeten houden met de wetenschappelijke
consensus over welk gebruik van ons erfdeel duurzaam is, maar ook de
maatschappelijke consensus over het relatieve belang van bijvoorbeeld de
arbeidsbesparende gemak van motoren met inwendige verbranding ten opzichte
van de geneugten van een rustige herfstdag.
Zodra we hebben besloten hoeveel van elk gemeenschappelijk goed beschikbaar
kan worden gesteld voor gebruik, kunnen we geld uitgeven dat daardoor “gedekt”
wordt. Zo kunnen we besluiten dat de atmosfeer een totale zwaveldioxide-uitstoot
van twee miljoen ton per jaar mag opnemen. We kunnen dan gebruik maken van de
emissierechten als geld-dekking. Hetzelfde geldt voor de rest van de
gemeenschappelijke natuurgaven. Het resultaat zou een lange lijst zijn die bestaat
uit alle elementen waarvan we het over het gebruik eens zijn ten behoeve van
economische doeleinden.
Als concept zou het er ongeveer zo uitzien:
Ons geld ontleent zijn waarde aan het recht om 300.000 ton kabeljauw te vissen uit
de wateren van Newfoundland , het recht om maandelijks 30 miljoen liter water uit
de Ogallala-bronnen te pompen, het recht om 10 miljard ton CO2 uit te stoten, het
recht om twee miljard vaten olie uit de bodem te winnen, het recht tot gebruik van
de X-microhertz-band van het elektromagnetische spectrum …
Hoe kunnen we dit implementeren in de praktijk? Een manier zou kunnen zijn dat
de overheid gewoon geld creëert en het besteedt in de economie op de manier
zoals overheden nu gewoonlijk belastinginkomsten uitgeven. Het geld zou
circuleren door de economie en uiteindelijk terugkeren naar de overheid als de
producenten het inwisselen voor de geld-dekkende zaken. Dit zou kunnen
gebeuren door middel van een veiling, of door het vooraf vaststellen van de relatieve
prijzen van de zaken die als gelddekking dienst doen. Vervolgens zouden de
prijzen jaarlijks aangepast kunnen worden op basis van actuele prijzen op de
secundaire markt. Hoe dan ook: de besteding van geld voor geld-dekkende zaken
zou precies zo functioneren als een belasting op hulpbronnen en vervuiling.
Laten we eens kijken naar een concreet voorbeeld van hoe het zou kunnen
werken. Een lokale overheid betaalt salarissen aan personeel van de politie, de
brandweer en de lokale ecologische afvalverwerking. Eén van hen besteedt haar
salaris aan voedsel, elektriciteit en een nieuwe versnellingsbak voor haar auto. Het
eten komt uit een lokale boerderij, die een deel van het geld besteedt aan het recht
om 300.000 liter water per jaar te pompen uit een lokale bron. Deze betaling gaat
naar de lokale overheid, die de rentmeester is van dat deel van de
gemeenschappelijke natuurlijke hulpbronnen.
Ondertussen gaat een deel van het geld voor de versnellingsbak naar een fabriek
ergens, die om te kunnen draaien een deel daarvan betaalt aan emissierechten.
Deze kosten worden doorberekend in de prijs van de geproduceerde
versnellingsbakken. De kostenopbouw wordt mede bepaald door kosten voor het
gebruik van fossiele brandstoffen voor transport, de minerale rechten voor het
ijzererts dat gebruikt wordt voor het staal enzovoorts. Deze betalingen gaan naar
de verschillende beheerders van de natuurlijke hulpbronnen -een aantal lokale,
enkele regionale, een aantal nationale of mondiale. Elke fabriek die een manier
uitvindt om minder van ons gezamenlijk erfgoed te gebruiken, bijvoorbeeld door
minder te vervuilen of door gerecycled metaal van schroothopen te gebruiken, zal
in staat zijn om de kosten te verlagen en een hogere winst te maken. Het
winstmotief wordt daarmee de bondgenoot, niet de vijand, van ons verlangen om
de aarde te helen.
Wees je bewust van het principe dat iedere hulpbron die we als geld gebruiken, in
waarde toeneemt. Als goud het betaalmiddel wordt, dan gaan we meer goud
delven zonder dat er verder enige praktische behoefte aan is. In samenlevingen
waar het vee als geld wordt gebruikt houden mensen meer kuddes dan ze nodig
hebben. Als we olie of energie als dekking van betaalmiddelen nemen – zoals
sommigen voorstellen- dan zullen we proberen om meer olie te produceren en
hamsteren. Maar wat als we olie die nog steeds in de grond zit, goud dat nog
steeds in de berg zit, en de bossen -nog steeds in hun oorspronkelijke staat- als
dekking van betaalmiddelen nemen? Zouden wij dan niet hun waarde verhogen en
en er meer van willen maken? Het mechanisme is helemaal niet mysterieus. Als je
de volledige milieukosten van oliewinning moet betalen, zul je ijverig zoeken naar
manieren om het in de grond te houden. Als je moet betalen voor elke eenheid van
vervuiling, zult je ernaar streven om minder te vervuilen.
Een alternatieve manier voor hetzelfde doel zou zijn dat de overheid krediet-geld
creëert door geld rentevrij te lenen van de centrale bank en de leningen af te lossen
met geld uit de verkoop van gemeenschappelijke natuurlijke hulpbronnen die zij in
beheer heeft. De overheid zou ook obligaties uit kunnen geven aan beleggers en de
centrale bank oefent monetair beleid uit zoals nu het geval is -door de aankoop of de
verkoop van verschillende hoeveelheden van deze obligaties op de open
markt. Het is cruciaal dat deze obligaties een nul- (of negatief) rentetarief hebben,
een mogelijkheid die ik zal uitwerken in de volgende twee hoofdstukken. Anders
zou een behoefte aan doorlopende groei in het gebruik van de natuurlijke
hulpbronnen worden gecreëerd.
Hoe dan ook: producenten zouden een financiële prikkel moeten hebben om hun
gebruik van de natuurlijke hulpbronnen te minimaliseren. Een dergelijke prikkel
bestaat in de huidige economie niet, of -als het al zo is- bestaat die alleen op goed
geluk. Dit systeem zou de sociale en ecologische kosten volledig
internaliseren. Nu zouden, als een mijnbouwbedrijf een waterbron uitput of een
vloot van vistrawlers de visserijgronden leegvist, de kosten afgewenteld worden
op de samenleving en de planeet en zijn die kosten niet terug te vinden op de
bedrijfsbalans van de producent. Met dit systeem is dat niet langer het
geval. Aangezien deze kosten zouden worden doorberekend naar de verwerkende
industrie en uiteindelijk naar de consument, zou de consument niet langer
opgezadeld worden met het huidige dilemma dat de goedkoopste producten ook de
producten zijn die de meeste sociale en ecologische schade veroorzaken, terwijl de
fair-trade en eco-vriendelijke producten veel duurder zijn. In plaats daarvan
zouden producten die vervuiling voorkomen bij de productie goedkoper zijn,
omdat vervuilingsquota een hoop geld zouden kosten. Producten zouden duurder
zijn naarmate er meer van de natuurlijke hulpbronnen nodig zijn voor hun
productie.
Sommigen zullen misschien tegenwerpen dat dit systeem een hoop bureaucratie en
papierwerk zou vereisen, omdat iedere verontreiniging en alle sociale kosten die
door het productieproces worden veroorzaakt zouden moeten worden nagespeurd
en geregistreerd. Mijn antwoord op die is tweeledig. Ten eerste: dit systeem is een
manifestatie van de nieuwe houding van verantwoordelijkheid voor het milieu, van
waaruit je wilt weten wat de effecten van je handelen zijn op andere levende
wezens en van waaruit je ook verantwoordelijkheid wilt nemen daarvoor. Zie wat
er gebeurt met de aarde, als we ons niet bewust zijn van het risico van olie- en
nucleaire rampen. In toenemende mate willen we weten wat we aan het doen zijn,
willen we alle effecten van ons handelen kennen en willen we er de
verantwoordelijkheid voor nemen. Deze houding is heel natuurlijk voor het Zelf
dat één is met het geheel en dat weet: “Al wat een ander aandoe, doe ik mijzelf
aan.”
Ten tweede, wat ik heb beschreven is eigenlijk veel minder gecompliceerd dan het
huidige kruiperige en oneconomische systeem van regulering, dat
verantwoordelijkheid voor het milieu en financiële winst tegenover elkaar
plaatst. Vanuit het perspectief van de gebruiker is het niets meer dan een
verschuiving van de belastingen op omzet en inkomsten in de richting van
grondstoffen en vervuiling. Particuliere producenten zouden moeten betalen voor
dingen die nu “gratis” zijn, gratis voor henzelf althans. Je zou dit als een vorm van
indirecte belasting kunnen zien, maar een andere manier om ernaar te kijken is dat
producenten gewoon gaan betalen voor de dingen die ze gebruiken uit ons
gemeenschappelijke natuurlijke erfgoed, uit wat van ons allemaal is dus. Het is
alleen maar rechtvaardig. We zouden kunnen zeggen dat een dergelijke belasting
gewoon de vaststelling is van het beginsel dat “degenen die profiteren van de
grotere gemeenschap van het leven ook moeten bijdragen aan de grotere
gemeenschap van het leven.” Degenen die uit onze gezamenlijke rijkdom nemen
voor eigen gebruik moeten in gelijke mate bijdragen aan het algemeen welzijn.
De soort belastingen, de wijze van heffing van bijdragen aan het algemeen welzijn
die we nu hebben is vrijwel het tegenovergestelde van wat we willen creëren in
onze wereld. We kunnen nu nog aan ons gemeenschappelijk erfgoed onttrekken
wat niemand zich zou moeten kunnen toe-eigenen zonder ervoor te betalen. Het
enige wat we ons eigendom zouden kunnen noemen -onze eigen productieve
arbeid, is aan belasting onderworpen in de vorm van inkomstenbelasting.
Bovendien zijn we gedwongen om belasting te betalen voor de circulatie van
goederen -omzetbelasting- terwijl er geen belasting wordt geheven op het oppotten
van rijkdom. Het werkt nu tegenovergesteld. Het geldsysteem dat ik beschrijf in
dit hoofdstuk keert de inkomstenbelasting om : het verplaatst belastingen van wat
je verdient naar wat je neemt. Het volgende hoofdstuk beschrijft een soortgelijke
omkering van de omzetbelasting : het verschuiven van kosten voor bestedingen
naar kosten voor oppotten.
Ondanks mijn opvoeding in een sociaal-democratisch gezin, waarin het als
rechtvaardig gold dat in de economie de sterkste schouders de zwaarste lasten
dragen, voelde ik altijd een soort van diepe verontwaardiging over het heffen van
inkomstenbelasting. Het lijkt oneerlijk. Waarom zouden de meest productieve of
meest hardwerkende mensen meer moeten betalen? Het is veel redelijker om
mensen te laten betalen voor wat ze daadwerkelijk nemen.
Voor de lezer die niet vertrouwd is met onorthodoxe economische denkbeelden,
wil ik benadrukken dat dit voorstel past in een respectabele historische
traditie. Het is een synthese van verschillende elementen. Het idee van het
verschuiven van belastingen op vervuiling en het verbruik van hulpbronnen werd
ontwikkeld door A.C. Pigou in de vroege twintigste eeuw en werd verder
ontwikkeld door mensen als Herman Daly, Paul Hawken en tal van
milieuactivisten. Het idee van het wegbelasten van de winst uit de eigendom van
de gemeenschappelijke natuurlijke rijkdom gaat terug tot de traditie van Henry
George die ik besproken heb in hoofdstuk 4(3). Tal van recente denkers hebben
gelddekking door zaken als energie en andere hulpbronnen voorgesteld (voor
zover ik weet hebben ze nog niet eerder een dekking overwogen met energie en
andere hulpbronnen die zich nog in de grond bevinden). Wat ik beschrijf in dit
hoofdstuk is de natuurlijke uitwerking van de ideeën van Henry George en Silvio
Gesell in het ecologische tijdperk, stevig verankerd in twee of drie convergerende
denktradities.
De zaak die voor onze wereldgemeenschap van het grootste belang is, is ongetwijfeld het
land zelf: de oorspronkelijke kritiek richtte zich in de eerste plaats op de instelling
van privé-eigendom van land. De voorstellen van George en Gesell die
voortvloeien uit deze kritiek passen naadloos in het monetaire systeem dat ik heb
beschreven. Want wat is George’s “single tax” ( grondbelasting) anders dan een vergoeding, betaald voor het recht om gemeenschapsgrond te gebruiken? Deze belasting, die geheven
wordt op de onderliggende waarde van de grond, onafhankelijk van enige
verbeteringen daarop (4), kan ook de vorm aannemen van een pachtovereenkomst
of een betaling voor een recht van gebruik. Uiteraard, omdat verbeteringen aan
grond niet meer verplaatsbaar zijn en vaak jaren of zelfs decennia vereisen om
op te bouwen, zouden pachters het eerste recht moeten hebben om het
pachtcontract te verlengen. Veel geleidelijke en zachte manieren zijn voorgesteld
om de ontginning van het land van gemeenschapsgrond voor het publiek te
realiseren: er is geen noodzaak om de bestaande gevestigde opstal en
grondverbeteringen in beslag te nemen, maar alleen om het principe dat de aarde
van iedereen is vast te stellen. (5) Dat betekent dat aan niemand zou moeten
worden toegestaan om financieel voordeel te trekken uit het bezitten van land.
Hetzelfde geldt voor het elektromagnetisch spectrum, de mineralen onder de aarde,
de natuurlijke genenrijkdom, en de verzamelde schatten aan menselijke
kennis. Deze moeten beschikbaar zijn tegen een pachtprijs, niet als eigendom, en
de pachtopbrengsten moeten ten goede komen aan het publiek. Vermoedelijk
zijn zij die deze hulpbronnen het best kunnen benutten ook bereid de
hoogste pachtprijs te betalen. Er zou nog steeds ruimte zijn voor
ondernemerschap -zelfs meer nog dan nu- omdat de toegang tot natuurlijke
hulpbronnen niet gebaseerd zou zijn op eerste inbezitname, maar op het meest
effectieve gebruik. Profiteren van “ik bezit en jij niet” zou er niet meer bij zijn.
Het bovenstaande betoog over het vraagstuk van betaalmiddelen zou de indruk hebben
kunnen wekken dat het de federale overheid is die het meeste geld zou creëren. Dit
is niet wat ik voor ogen heb. Veel van het gemeenschapsgoed waar het geld op zou
worden gebaseerd kan het beste bioregionaal worden beheerd. Veel
verontreinigende stoffen richten hun meest verwoestende effecten aan op lokale
ecosystemen en slechts indirect op de planeet als geheel. Het heeft weinig zin om
de wereldwijde uitstoot van ozon te beperken wanneer de schade aan personen en
bomen afkomstig is van regionale concentraties. Zo kan de staat Californië, of
misschien een kleinere politieke eenheid, betaalmiddelen dekken door ozon-emissierechten.
In sommige gevallen, wanneer er een overlapping is van lokale en
globale effecten, zouden vervuilers kunnen betalen voor twee verschillende
vergoedingen voor dezelfde verontreiniging.
Het belangrijkste gemeenschapsgoed -land- is in feite ook inherent een lokaal
goed. Het begrip “lokaal” wordt immers gedefinieerd door een plaats op de aardoppervlakte. Over het algemeen leidt het baseren van geld op gemeenschaps-goederen tot overdracht van de financiële en uiteindelijk ook politieke macht naar het lokale niveau. Natuurlijk, er zijn enkele soorten gemeenschappelijke hulpbronnen en sommige menselijke inspanningen, die
betrekking hebben op de planeet als geheel. Onvermijdelijk moet er dan politiek
gezag op mondiaal niveau zijn met de mogelijkheid om menselijke activiteiten te
coördineren -waarschijnlijk met behulp van geld. Maar globale of nationale
overheden zouden geen enkele vorm van gemeenschaps-goed moeten beheren dat
inherent regionaal of lokaal is. Omdat zo veel gemeenschaps-goederen
-stroomgebieden, mineralen, bepaalde vormen van visserij en de opnamecapaciteit
van het ecosysteem- voor het tegengaan van vervuiling lokaal van belang zijn, ligt het geldsysteem dat ik beschrijf in één lijn met decentralisatie van politieke macht. Lokale overheden hebben de macht om geld uit te geven dat gedekt wordt door werkelijke economische waarde.
Tot nu toe heb ik beschreven hoe de nationale en lokale overheden geld kunnen
uitgeven op basis van de natuurlijke rijkdom die ze in beheer hebben ten behoeve
van de gemeenschappen, de mensheid en de aarde. Maar niet elke bron van
rijkdom komt voort uit ons colletieve erfgoed. Critici van het eigendomsrecht –
-teruggaand naar de eerste christenen- erkennen dat een persoon op zijn minst zijn
of haar eigen tijd, arbeid en leven bezit. Immers, we zijn geboren met niets anders
en zullen terugkeren naar het graf met zelfs dat niet. Als er al iets is dat van ons
zelf is, is het wel ons eigen leven. Zouden individuen dan niet in staat moeten zijn
om geld uit te geven of krediet te krijgen dat “gedekt” wordt door hun eigen
menselijke hulpbronnen?
Goed, we doen dit nu al, wanneer bedrijven en particulieren geld creëren
door middel van bankkrediet. Of we nu wel of niet kunnen zeggen dat we ons
leven “bezitten”, zeker zijn wij zijn de rentmeesters van onze tijd, van onze energie
en van de creatieve kracht die in ons huist. Als een overheid geld kan creëren op
basis van de productieve rijkdom die zij in beheer heeft, waarom zou dan een
private partij, een bedrijf of individu, niet hetzelfde kunnen doen?
Ik stel deze vraag omdat sommige monetaire hervormers denken dat dit een slecht
idee is en zij hebben hele economische filosofieën gebouwd rond goud of fiatgeld-
systemen waarin fractioneel reserve-bankieren en private creatie van
zogenaamd krediet-geld zou worden verboden. Ik zal deze kwestie met enige
diepgang behandelen omdat het een belangrijke lijn van denken is in de Nieuwe
Economie. Recente voorstellen van de monetaire historicus Stephen Zarlenga zijn
zelfs met sympathie ontvangen in de marge van de amerikaanse politiek, met
name door congreslid Ron Paul. De afschaffing van het fractioneel reserve-
bankieren maakt ook deel uit van de filosofieën van bepaalde aanhangers van de
sociale krediet-beweging, de economen van de Oostenrijkse School en vele
anderen. Hun logica leek mij in eerste instantie overtuigend: ze geven een zeer
grondige analyse van de rampzalige gevolgen van de schulden-groei tijdens de midden- en
laat-twintigste eeuw, toen geld werd losgekoppeld van goud. Een 100-procent-reserve-
systeem, zo wordt beweerd, zou het schuldenprobleem verhinderen door
beperkte groei van de geldhoeveelheid. Maar hoe zouden we dan concentratie van
rijkdom kunnen voorkomen zolang er nog rente kan worden geheven?
Met uitzondering van de Oostenrijkse School, ondersteunen de meeste
voorstanders van 100-procent reserves ook een soort van economische
herverdeling of monetaire expansie, zoals het rechtstreeks pompen van de overheids-fiat-
geld in de economie, zodat debiteuren genoeg geld kunnen krijgen om hoofdsom en rente
terug te betalen. Frederick Soddy, één van de eerste moderne
economen die de onmogelijkheid van een onbegrensde exponentiële groei erkende
en onderscheid maakte tussen geld en rijkdom, stelde een 100-procent
reserveverplichting voor banken voor, terwijl zij uitgesloten zouden moeten
worden van de schepping van geld. Bovendien zou de overheid geld moeten
scheppen in een hoeveelheid die voldoende is om deflatie te voorkomen. Irving
Fisher, één van de oprichters van de wiskundige economie en misschien wel de
grootste econoom van Amerika, deed een vergelijkbaar voorstel dat hij “100-
procent geld” noemde. Major Douglas ging zelfs nog verder door te pleiten voor
een sociaal dividend (basisinkomen), te betalen aan alle burgers.
Ik heb heel wat tijd besteed aan de vraag of fractioneel-reserve-bankieren c.q. 100-
procent-reserve-bankieren in overeenstemming is met een heilige economie. Na
een worsteling met de formidabele complexiteit van het probleem en het lezen van
kranten terug tot uit de jaren ’30, gaf ik het op en ging op de bank liggen waar het
-voorspelbaar en enigszins tot mijn grote ergernis- tot mij doordrong dat de twee
systemen niet zo fundamenteel verschillen als de meeste mensen denken. De
verwarring, die schering en inslag is op het internet, komt tot op zekere hoogte
voort uit een simplistisch en onjuist beeld van hoe fractioneel-reserve bankieren
echt werkt en op een dieper niveau uit een kunstmatige en irrelevant onderscheid
tussen wat conventioneel en wat realiteit is. Ik presenteer een alternatieve visie in
de bijlage.
Hier volstaat het om te zeggen dat de voorstellen uit dit boek kunnen passen in
beide systemen. Globaal heb ik meer sympathie voor een systeem dat privé-krediet
omvat, omdat het een organische, endogene geldschepping mogelijk
maakt – onafhankelijk van een centraal gezag. Ten tweede, omdat er dan ruimte is
voor spannende nieuwe vormen van economische samenwerking zoals
commerciële ruilhandels-netwerken en onderlinge krediet-systemen. In de
derde plaats omdat het zorgt voor veel meer flexibiliteit in de financiële
bemiddeling en kapitaalvorming. Ten vierde, omdat het interbancaire verrekening
van krediet zou vereenvoudigen. Bovendien, zoals sommige van Irving Fisher’s
medestanders zich begonnen te realiseren in het midden van de jaren ’30, is het
bijna onmogelijk te voorkomen dat fractionele-reserve deposito’s in verkapte
vormen zullen verschijnen. (6) Ik behandel dit punt in de bijlage, maar denk: zelfs
als je een schuldbekentenis afgeeft aan een vriend en je vriend geeft het aan een
andere vriend in plaats van contant geld, ben je al bezig met het verhogen van de
geldhoeveelheid.
Wat de voordelen en tekortkomingen van particuliere geldschepping via krediet
ook zijn en of de overheid fiat-geld of krediet-geld creëert in samenwerking met
een centrale bank, een veel groter deel van de geldhoeveelheid zou van buiten het
private banken-systeem komen dan nu het geval is. De reden is heel simpel: een
groot deel van ons natuurlijke erfgoed dat nu wordt gebruikt als basis voor de
creatie van privé-krediet zou gemeenschappelijk worden. Bijvoorbeeld zou een
onderneming niet langer in staat zijn een zakelijke lening af te sluiten op basis van
verwachte toekomstige inkomsten door natuurlijke
waterbronnen uit te putten. De toekomstige kosten van die uitputting zullen zijn
geïnternaliseerd en zullen terugkeren naar de gemeenschap via betalingen van
gebruiksrechten. Er zouden nog steeds mogelijkheden zijn om winst te maken,
maar dan bijvoorbeeld, als iemand een efficiëntere of productievere manier vindt
om dezelfde hoeveelheid water te gebruiken. Zulke zaken zijn een legitieme basis voor de creatie van privé-kredieten: het zou echter onwettig moeten zijn om geld te creëren door
zich iets toe te eigenen dat aan ons allen toebehoort.
Vanwege de huidige concentratie van ons gemeenschappelijk erfgoed in privé-
handen zijn de winsten die gemaakt worden puur op basis van eigendom ook zeer
geconcentreerd. Wanneer producenten (en uiteindelijk consumenten) de volledige
kosten van vastgelegde energie en grondstoffen betalen en de reële pachtprijs voor het land en andere gemeenschappelijke rijkdommen in rekening wordt gebracht, dan zal een groot deel van de rijkdom die zich nu concentreert in de handen van enkelen in plaats daarvan toevloeien naar de beheerders van die rijkdommen.
De situatie zal vergelijkbaar zijn met wat er gebeurt als een land -zoals
Venezuela of Bolivia- de olievelden nationaliseert. Buitenlandse producenten
kunnen dan nog steeds olievelden ontginnen, maar ze profiteren alleen van de dienst van de winning van de olie en niet van de eigendom van de olie zelf. Dat deel van de winst gaat naar de landelijke overheid. Wat er gebeurt met dat geld, wordt bepaald door de politiek: het zou kunnen gaan naar een kliek van corrupte ambtenaren, of het kan gaan naar projecten voor openbare werken, of het kan rechtstreeks worden betaald aan de mensen als een soort van royalty (zoals in Alaska, waar elke bewoner een jaarlijkse vergoeding van enkele duizenden dollars krijgt). Dit principe uitgebreid en toegepast -behalve op olie- op alle gemeenschappelijke natuurlijke rijkdommen, zorgt er voor dat er enorme hoeveelheden geld beschikbaar komen voor de verschillende niveaus van de overheid, in het bijzonder voor het lokale en bioregionale niveau, ter vervanging van de huidige vormen van belasting.
Een ander gevolg van de dekking van geld door gemeenschappelijke hulpbronnen is dat we veel meer gaan betalen voor veel dingen die nu goedkoop zijn, omdat de prijzen daarvan nu tot stand komen door kosten af te wentelen op anderen of door te schuiven naar volgende generaties. Goederen zouden duurder worden in vergelijking met diensten, terwijl er een economische prikkel zou zijn om te repareren, te hergebruiken en te recyclen. Het zou afgelopen zijn met de onbalans in de economie waardoor het nu goedkoper is om een nieuwe televisie te kopen dan om een oude te laten repareren. De huidige perverse financiële prikkel voor ingecalculeerde versnelde afschrijving van producten zou tot het verleden behoren. Een nieuw business-model (dat nu al vorm krijgt in sommige industrieën ) zou gaan bloeien: uiterst duurzaam, eenvoudig te repareren machines die niet verkocht, maar verhuurd worden aan de consument.
Het is pas twee generaties geleden dat apparaten met de eenvoud een broodrooster
teruggebracht werden naar de winkels om gerepareerd te worden. Zelfs schoenen en kleding werden hersteld. Niet alleen zijn deze diensten per definitie lokaal, waardoor ze bijdragen aan het stimuleren van de lokale economie, maar ook dragen ze bij aan een houding van zorg ten opzichte van onze materiële zaken en aan zorg en eerbied voor het aardse bestaan in het algemeen. Een leven dat vergeven is van wegwerpspullen is geen rijk leven. Hoe zouden we een heilige economie kunnen hebben als we haar producten -de spullen die mensen maken en uitwisselen- niet met eerbied behandelen ?
Een geldsysteem dat gebaseerd is op een eerbiedige bescherming van de natuur geeft op individueel niveau aanleiding tot dezelfde eerbiedige houding ten opzichte van de dingen die we uit natuurlijke hulpbronnen maken.
Op het collectieve niveau zal deze eerbied de vorm aannemen van een heel andere kijk op overheidsuitgaven. De enorme sommen geld die vrijkomen als de natuurlijke rijkdommen worden terug geëist ten bate van de gemeenschap als geheel, kunnen worden aangewend om de schade te herstellen die veroorzaakt is door plundering en vernietiging van ons gezamenlijke natuurlijke erfgoed. Ecologische rampen zullen onze aandacht uit harde noodzaak richten op het gezond maken van onze bossen, moerasgebieden, oceanen, de atmosfeer en elk ander
ecosysteem dat te lijden heeft gehad van de verwoestingen in het industriële tijdperk. Deze dringende behoefte zoals wij die ervaren, zal onze energie richten op verandering en herstel in plaats van op consumptie en oorlog.
Oorlog is een onvermijdelijk bijverschijnsel van een economisch systeem dat op ongeremde groei is gebaseerd. Of het nu gebeurt door de kolonisatie van landen of door de onderwerping van volkeren -we hebben een constante behoefte aan nieuwe aanslagen op sociale en natuurlijke hulpbronnen om de gulzige geldmachine te voeden. Oorlogen verhogen ook het consumptie-niveau, waardoor de overcapaciteit wordt verminderd, zoals eerder beschreven. Strijd om hulpbronnen en markten was op deze manier een primaire drijfveer voor de oorlogen van de twintigste eeuw, zowel tussen de grote mogendheden onderling als tegen iedereen die zich verzette tegen kolonialisme en imperialisme. Het beperken van het verbruik van hulpbronnen is één van de pijlers van een stabiele of krimp-economie, die de primaire drijfveer voor oorlog ombuigt en enorme sommen vrijmaakt, die ingezet kunnen worden voor de heling van Moeder Aarde.
Het geldsysteem dat ik heb beschreven zal goeddeels de eeuwenoude onrechtvaardigheid omkeren, die besloten ligt in het eigendomsrecht. Bovendien zal het de uitbuiting afschaffen van velen door weinigen alsmede de uitbuiting van toekomstige generaties. Deze zijn onlosmakelijk verbonden met de uitputting van onze natuurlijke hulpbronnen. Er is nog een lange weg te gaan, zoals vastgesteld in hoofdstuk 5: hetzelfde onrecht dat voortkomt uit het eigendomsrecht is onafscheidelijk verbonden met geld. Ik heb een nieuw “Verhaal over Waarde ” geschreven en hoe dit te integreren in een geldsysteem.
Maar wat ik tot nu toe niet heb aangeroerd is de onvermijdelijkheid dat geld -onafhankelijk van het Verhaal over Waarde, leidt tot groei of concentratie van rijkdom (of beide). Is het mogelijk om geld te behandelen als gemeenschaps-goed, op dezelfde wijze als het land of de atmosfeer? Is het mogelijk om het mechanisme van rente om te draaien, dat ertoe leidt, net als de toe-eigening van ons gemeenschappelijk erfgoed, dat diegenen die het geld bezitten louter uit het bezit ervan profiteren? Het is deze cruciale kwestie waarop we ons in het volgende hoofdstuk gaan focussen.
Opmerkingen
1. Ik moet hier toegeven dat de puur marxistische theorie het staatseigendom niet als de laatste fase van het communisme ziet, maar stelt dat de staat uiteindelijk zal
afsterven en dat waarschijnlijk daarmee ook het concept van eigendom zal verdwijnen.
2. De “tragedy of the commons” ( tragedie van de meent, de gemeenschapsgronden) is een pseudo-historische verhaal, bedoeld om het probleem van gratis winst te illustreren. Volgens dat verhaal werd een gemeenschappelijk stuk weidegrond bij een dorp overbegraasd, omdat het in het voordeel zou zijn van iedere individuele dorpeling om er zoveel mogelijk schapen op te laten grazen. Als iedereen zijn eigen voordeel zou nastreven, zou overbegrazing betekenen dat iedereen verlies zou lijden.
3. De oneerlijkheid en economische inefficiëntie van de economische pacht
werd ook door de klassieke economen erkend en bekritiseerd in de
geschriften van Adam Smith, David Ricardo en John Stuart Mill. Zie Hudson,
Michael “Deficit Commissie Follies.” Counterpunch 12/6/10.
4. Dit onderscheid is eigenlijk enigszins problematisch. De waarde van de grond
en de waarde van “verbeteringen” op het land kunnen niet altijd worden
gescheiden. Ten eerste kan de menselijke activiteit het land permanent wijzigen en
de “onderliggende waarde” veranderen. Ten tweede: verbeteringen kunnen andere
mensen aantrekken naar het gebied en globaal de grondprijzen doen verhogen, ongeacht de verbeteringen. Zo kan, paradoxaal genoeg, het verbeteren
van het land de waarde van het onderliggende ongecultiveerd land verhogen,
waardoor het aanbrengen van verbeteringen zou worden ontmoedigd. Ik denk dat
deze moeilijkheden, die tot op zekere hoogte betrekking hebben op alle
vormen van natuurlijk kapitaal, onoplosbaar zijn. Een gedetailleerde
bespreking valt echter buiten het bestek van dit boek.
5. Bij voorbeeld zou het land geleidelijk kunnen worden gekocht uit privé-eigendom door het instellen van een 3-procents grond-waarde-belasting -in eerste instantie betaald door middel van een bestaande billijke verdeling van lasten- zodanig dat bezitters pas na drieëndertig jaar belasting zouden moeten gaan betalen.
6. Econoom Henry Simons schreef Fisher in 1934: “Spaar-deposito’s,
schatkistcertificaten, en zelfs handelspapieren staan net zo dicht bij direct opvraagbare deposito’s als deze staan bij wettige betaalmiddelen.
Het hele probleem dat we nu associëren met commercieel bankieren kan
gemakkelijk weer verschijnen in andere vormen van financiële regelingen …. Weinig zou worden bereikt door het instellen van een 100%-basis voor direct opvraagbare bank-tegoeden, indien die verandering gepaard zouden gaan met toenemende neiging tot oppotten en het vergroten van mogelijkheden voor oppotten, liquide ‘kas’-middelen in de vorm van termijn-deposito’s. Het feit dat dergelijke deposito’s niet kunnen dienen als circulerend medium is niet van beslissend belang, want zij zijn een effectief alternatief medium ten bate van kas-balansen. De uitbreiding van termijndeposito’s, het vrijgeven van circulerende ‘oppotmiddelen’, zou misschien net zo inflatoir kunnen werken als de uitbreiding van de direct opvraagbare deposito’s en inkrimping net zo deflatoir.” (Citaat uit Allen: ” Irving Fisher en het 100% -reserve-voorstel” , Journal of Law and Economics 36, nr. 2 ,1993, pp 708-9.)
Heilige economie, door Charles Eisenstein
Hoofdstuk 11
Geld dat gebaseerd is op ons gemeenschappelijke erfgoed.
Al het geld is een kwestie van geloof.
-Adam Smith-
We leven op een planeet met een natuurlijke overvloed, de bron en basis van het leven
voor ons allemaal . Zoals beschreven in hoofdstuk 4 zijn de gaven van de planeet:
– bodem, water, lucht, mineralen en genenrijkdom- door niemand gemaakt en
zouden daarom niemands eigendom moeten zijn, maar in gemeenschappelijk
rentmeesterschap beheerd moeten worden ten behoeve van alle levende
wezens. Hetzelfde geldt voor de schat aan menselijke technologie en cultuur, die
wij van onze collectieve voorouders hebben geërfd -een bron van welvaart die
geen levend mens op aarde minder verdient dan welk ander mens ook.
Maar wat doen we met dit besef? Deze waarheden zijn nauw verwant aan de
marxistische en anarchistische kritiek op het eigendomsrecht, maar de
marxistische oplossing -collectief eigendom van de productiemiddelen, beheerd
door de staat- reikt niet diep genoeg en is niet geschikt om het echte probleem te
tackelen. (1) Het echte probleem is, dat zowel in het communistische als in
het kapitalistische systeem een machtselite de dienst uitmaakt en profiteert
van de beslissingen over de manier waarop de welvaart wordt verdeeld. Het
bestaande recht van eigendom -gemeenschappelijk of privé- wordt in beide
gevallen gebruikt als rechtvaardiging en onderbouwing van de verdeling van
rijkdom en macht.
De metamorfose van de economie die in onze tijd aan de gang is zal dieper gaan
dan de marxistische revolutie, omdat het ‘Verhaal van het Volk ‘ die het laat ontstaan,
niet de zoveelste nieuwe fictie van het eigendomsrecht voortbrengt, maar een erkenning
inhoudt van zijn fictieve, conventionele aard. Wat is eigendom meer dan een
sociale overeenkomst, die aan bepaalde personen bepaalde rechten toekent om
zaken op een bepaalde voorgeschreven manier te gebruiken? Eigendom is geen
objectief kenmerk van de werkelijkheid en door het een zelfstandig, objectief
bestaan toe te kennen en tot iets elementairs te maken -wat zowel de kapitalistische
als communistische theorie doen- maken wij onszelf onbewust tot slaaf van de
mythe die het bevat. Ik denk niet dat een heilige economie kan ontstaan met
het eigendomsrecht als een elementair kenmerk, want dit concept voert ons terug in
een wereldbeeld -een mythe van het Zelf en de Wereld- die niet waar is, of in ieder
geval niet meer waar: het discrete en afgescheiden Zelf in een objectief existerend universum. Dus in plaats van te beweren -zoals als een marxist zou
doen- dat de erfenis van natuur en cultuur collectief eigendom moet zijn: laten
we gewoon radicaal stoppen met de toepassing van het concept van eigendom
op deze zaken en in plaats daarvan denken over hoe we deze waarden rechtvaardig,creatief, en elegant kunnen inpassen in een economisch systeem.
Vandaag de dag krijgen -via kredietverlening- diegenen de beschikking over het
meeste geld, die de meeste kansen hebben de hoeveelheid goederen en diensten uit
te breiden. In een heilige economie zal het geld toevloeien naar diegenen die bijdragen
aan een mooiere wereld. Hoewel we het misschien niet allemaal eens zijn over
hoe die wereld eruit zou moeten zien, manifesteren zich in onze tijd vele belangrijke gemeenschappelijke waarden. Ik ben blij -in mijn contacten met mensen uit alle
delen van het politieke spectrum- met het ontdekken van een bijna universele
waardering voor de gemeenschap, voor de natuur en voor de schone kunsten. Rond
deze gemeenschappelijke waarden, die in het politieke debat steeds
ondergesneeuwd dreigen te raken door het teweegbrengen van verdeeldheid binnen onze
gezamenlijke mensheid, zal het betaalmiddel van de heilige economie ontstaan.
In dit hoofdstuk zal ik verwijzen naar “de overheid” in de context van uitgifte van
betaalmiddelen, maar houd in gedachten dat -zoals al onze instellingen- de
overheid drastisch gaat veranderen in de komende jaren. Uiteindelijk voorzie ik
gedecentraliseerde, zelf-organiserende, spontaan opkomende, onderling gelijkwaardige,
ecologisch geïntegreerde uitingen van politieke wil. Parallel hieraan voorzie ik een
ecologie van betaalmiddelen – een economisch systeem met veel complementaire
vormen van circulatie en uitwisseling. Daarbij zal een herrijzenis van de geef-economie,
de bevrijding van arbeid van dwang en de waarborging van
basisvoorzieningen voor iedereen plaatsvinden.
Welke vorm het ook zal aannemen, een wezenlijk doel van de overheid -misschien
wel hèt wezenlijke doel- is om de functie te vervullen van beheerder van ons
gemeenschappelijke erfgoed. Dit erfgoed omvat de oppervlakte van de aarde,
onontgonnen delfstoffen, het water op en onder de grond, de rijkdom van de
bodem, het elektromagnetisch spectrum, de biodiversiteit, het leven van lokale en
mondiale ecosystemen, de atmosfeer, de eeuwenlange accumulatie van menselijke
kennis en technologie en de artistieke, muzikale en literaire schatten van onze
voorouders. Zoals sociale hervormers reeds meer dan tweeduizend jaar geleden
hebben gesteld: geen enkel persoon kan rechtmatig exclusief aanspraak maken op één
van deze zaken.
In het verleden zou ik gezegd hebben dat het doel van de overheid is om deze
schatten te beheren in het belang van alle mensen. Dat is een goed begin, maar in
deze tijd, nu we in een relatie stappen met onze Geliefde Aarde, zeg ik in plaats
daarvan dat de overheid het collectief rentmeesterschap van deze schatten
op zich neemt namens de aarde zelf, die de mensheid als zijn nieuwste orgaan
omvat. We kunnen de mensheid niet langer beschouwen als gewoon een andere
levensvorm op de planeet, omdat we als geen andere soort ooit te voren de macht
hebben om de planeet te veranderen of zelfs vernietigen.
Wat zou een betere basis voor een geldsysteem -het verhaal van waarde- zijn, dan
die zaken die zo kostbaar, zo heilig, zo waardevol zijn? Daarom zal een deel van
een heilige geldhoeveelheid worden “gedekt” door die dingen waarvan wij
collectief rentmeesters zijn. Het zou op deze manier kunnen gaan werken: eerst
bereiken we een collectieve, politiek afgewogen overeenstemming over de juiste
hoeveelheid natuur die we kunnen omzetten ten behoeve van menselijke
doeleinden: hoeveel van de opbrengst van de zee, hoeveel van de bodem, het
water, hoeveel van de capaciteit van de atmosfeer om afvalstoffen te absorberen en
te transformeren, hoeveel van het vermogen van het land om te herstellen van de
littekens die veroorzaakt zijn door de winning van delfstoffen, hoeveel van de voorraad
fossiele brandstoffen, metaalertsen en andere bodemschatten, hoeveel van de stilte
van de natuur kunnen we blootstellen aan machinegeluiden, hoeveel van de donkere
nachtelijke hemel kunnen we aantasten door stadslichten? Deze beslissingen vereisen
vaak wetenschappelijk inzicht, maar net zo vaak zullen er waardeoordelen aan ten
grondslag moeten liggen. Beide dragen bij aan onze collectieve overeenstemming
over de maximale hoeveelheid te verbruiken natuurlijk kapitaal.
Een dergelijk besluit zou een nieuw fenomeen op aarde zijn. Zeker, de overheid
gebruikt vandaag de dag voorschriften en belastingen om verbruik van bepaalde
delen van ons gemeenschappelijke erfgoed te verhinderen of te vertragen, maar nog
nooit hebben we ons samen de vraag gesteld: “Hoeveel is genoeg?”. Historische
dorpsgemeenschappen beschermden hun gemeenschapsgronden door traditie,
gewoonte en sociale druk -de tragedy of the commons is grotendeels een mythe(2)-
maar op de schaal van de hedendaagse samenleving zouden we het in gang zetten van een politiek proces moeten overwegen waarmee we consensus kunnen bereiken en
implementeren. Dit proces zou rekening moeten houden met de wetenschappelijke
consensus over welk gebruik van ons erfdeel duurzaam is, maar ook de
maatschappelijke consensus over het relatieve belang van bijvoorbeeld de
arbeidsbesparende gemak van motoren met inwendige verbranding ten opzichte
van de geneugten van een rustige herfstdag.
Zodra we hebben besloten hoeveel van elk gemeenschappelijk goed beschikbaar
kan worden gesteld voor gebruik, kunnen we geld uitgeven dat daardoor “gedekt”
wordt. Zo kunnen we besluiten dat de atmosfeer een totale zwaveldioxide-uitstoot
van twee miljoen ton per jaar mag opnemen. We kunnen dan gebruik maken van de
emissierechten als geld-dekking. Hetzelfde geldt voor de rest van de
gemeenschappelijke natuurgaven. Het resultaat zou een lange lijst zijn die bestaat
uit alle elementen waarvan we het over het gebruik eens zijn ten behoeve van
economische doeleinden.
Als concept zou het er ongeveer zo uitzien:
Ons geld ontleent zijn waarde aan het recht om 300.000 ton kabeljauw te vissen uit
de wateren van Newfoundland , het recht om maandelijks 30 miljoen liter water uit
de Ogallala-bronnen te pompen, het recht om 10 miljard ton CO2 uit te stoten, het
recht om twee miljard vaten olie uit de bodem te winnen, het recht tot gebruik van
de X-microhertz-band van het elektromagnetische spectrum …
Hoe kunnen we dit implementeren in de praktijk? Een manier zou kunnen zijn dat
de overheid gewoon geld creëert en het besteedt in de economie op de manier
zoals overheden nu gewoonlijk belastinginkomsten uitgeven. Het geld zou
circuleren door de economie en uiteindelijk terugkeren naar de overheid als de
producenten het inwisselen voor de geld-dekkende zaken. Dit zou kunnen
gebeuren door middel van een veiling, of door het vooraf vaststellen van de relatieve
prijzen van de zaken die als gelddekking dienst doen. Vervolgens zouden de
prijzen jaarlijks aangepast kunnen worden op basis van actuele prijzen op de
secundaire markt. Hoe dan ook: de besteding van geld voor geld-dekkende zaken
zou precies zo functioneren als een belasting op hulpbronnen en vervuiling.
Laten we eens kijken naar een concreet voorbeeld van hoe het zou kunnen
werken. Een lokale overheid betaalt salarissen aan personeel van de politie, de
brandweer en de lokale ecologische afvalverwerking. Eén van hen besteedt haar
salaris aan voedsel, elektriciteit en een nieuwe versnellingsbak voor haar auto. Het
eten komt uit een lokale boerderij, die een deel van het geld besteedt aan het recht
om 300.000 liter water per jaar te pompen uit een lokale bron. Deze betaling gaat
naar de lokale overheid, die de rentmeester is van dat deel van de
gemeenschappelijke natuurlijke hulpbronnen.
Ondertussen gaat een deel van het geld voor de versnellingsbak naar een fabriek
ergens, die om te kunnen draaien een deel daarvan betaalt aan emissierechten.
Deze kosten worden doorberekend in de prijs van de geproduceerde
versnellingsbakken. De kostenopbouw wordt mede bepaald door kosten voor het
gebruik van fossiele brandstoffen voor transport, de minerale rechten voor het
ijzererts dat gebruikt wordt voor het staal enzovoorts. Deze betalingen gaan naar
de verschillende beheerders van de natuurlijke hulpbronnen -een aantal lokale,
enkele regionale, een aantal nationale of mondiale. Elke fabriek die een manier
uitvindt om minder van ons gezamenlijk erfgoed te gebruiken, bijvoorbeeld door
minder te vervuilen of door gerecycled metaal van schroothopen te gebruiken, zal
in staat zijn om de kosten te verlagen en een hogere winst te maken. Het
winstmotief wordt daarmee de bondgenoot, niet de vijand, van ons verlangen om
de aarde te helen.
Wees je bewust van het principe dat iedere hulpbron die we als geld gebruiken, in
waarde toeneemt. Als goud het betaalmiddel wordt, dan gaan we meer goud
delven zonder dat er verder enige praktische behoefte aan is. In samenlevingen
waar het vee als geld wordt gebruikt houden mensen meer kuddes dan ze nodig
hebben. Als we olie of energie als dekking van betaalmiddelen nemen – zoals
sommigen voorstellen- dan zullen we proberen om meer olie te produceren en
hamsteren. Maar wat als we olie die nog steeds in de grond zit, goud dat nog
steeds in de berg zit, en de bossen -nog steeds in hun oorspronkelijke staat- als
dekking van betaalmiddelen nemen? Zouden wij dan niet hun waarde verhogen en
en er meer van willen maken? Het mechanisme is helemaal niet mysterieus. Als je
de volledige milieukosten van oliewinning moet betalen, zul je ijverig zoeken naar
manieren om het in de grond te houden. Als je moet betalen voor elke eenheid van
vervuiling, zult je ernaar streven om minder te vervuilen.
Een alternatieve manier voor hetzelfde doel zou zijn dat de overheid krediet-geld
creëert door geld rentevrij te lenen van de centrale bank en de leningen af te lossen
met geld uit de verkoop van gemeenschappelijke natuurlijke hulpbronnen die zij in
beheer heeft. De overheid zou ook obligaties uit kunnen geven aan beleggers en de
centrale bank oefent monetair beleid uit zoals nu het geval is -door de aankoop of de
verkoop van verschillende hoeveelheden van deze obligaties op de open
markt. Het is cruciaal dat deze obligaties een nul- (of negatief) rentetarief hebben,
een mogelijkheid die ik zal uitwerken in de volgende twee hoofdstukken. Anders
zou een behoefte aan doorlopende groei in het gebruik van de natuurlijke
hulpbronnen worden gecreëerd.
Hoe dan ook: producenten zouden een financiële prikkel moeten hebben om hun
gebruik van de natuurlijke hulpbronnen te minimaliseren. Een dergelijke prikkel
bestaat in de huidige economie niet, of -als het al zo is- bestaat die alleen op goed
geluk. Dit systeem zou de sociale en ecologische kosten volledig
internaliseren. Nu zouden, als een mijnbouwbedrijf een waterbron uitput of een
vloot van vistrawlers de visserijgronden leegvist, de kosten afgewenteld worden
op de samenleving en de planeet en zijn die kosten niet terug te vinden op de
bedrijfsbalans van de producent. Met dit systeem is dat niet langer het
geval. Aangezien deze kosten zouden worden doorberekend naar de verwerkende
industrie en uiteindelijk naar de consument, zou de consument niet langer
opgezadeld worden met het huidige dilemma dat de goedkoopste producten ook de
producten zijn die de meeste sociale en ecologische schade veroorzaken, terwijl de
fair-trade en eco-vriendelijke producten veel duurder zijn. In plaats daarvan
zouden producten die vervuiling voorkomen bij de productie goedkoper zijn,
omdat vervuilingsquota een hoop geld zouden kosten. Producten zouden duurder
zijn naarmate er meer van de natuurlijke hulpbronnen nodig zijn voor hun
productie.
Sommigen zullen misschien tegenwerpen dat dit systeem een hoop bureaucratie en
papierwerk zou vereisen, omdat iedere verontreiniging en alle sociale kosten die
door het productieproces worden veroorzaakt zouden moeten worden nagespeurd
en geregistreerd. Mijn antwoord op die is tweeledig. Ten eerste: dit systeem is een
manifestatie van de nieuwe houding van verantwoordelijkheid voor het milieu, van
waaruit je wilt weten wat de effecten van je handelen zijn op andere levende
wezens en van waaruit je ook verantwoordelijkheid wilt nemen daarvoor. Zie wat
er gebeurt met de aarde, als we ons niet bewust zijn van het risico van olie- en
nucleaire rampen. In toenemende mate willen we weten wat we aan het doen zijn,
willen we alle effecten van ons handelen kennen en willen we er de
verantwoordelijkheid voor nemen. Deze houding is heel natuurlijk voor het Zelf
dat één is met het geheel en dat weet: “Al wat een ander aandoe, doe ik mijzelf
aan.”
Ten tweede, wat ik heb beschreven is eigenlijk veel minder gecompliceerd dan het
huidige kruiperige en oneconomische systeem van regulering, dat
verantwoordelijkheid voor het milieu en financiële winst tegenover elkaar
plaatst. Vanuit het perspectief van de gebruiker is het niets meer dan een
verschuiving van de belastingen op omzet en inkomsten in de richting van
grondstoffen en vervuiling. Particuliere producenten zouden moeten betalen voor
dingen die nu “gratis” zijn, gratis voor henzelf althans. Je zou dit als een vorm van
indirecte belasting kunnen zien, maar een andere manier om ernaar te kijken is dat
producenten gewoon gaan betalen voor de dingen die ze gebruiken uit ons
gemeenschappelijke natuurlijke erfgoed, uit wat van ons allemaal is dus. Het is
alleen maar rechtvaardig. We zouden kunnen zeggen dat een dergelijke belasting
gewoon de vaststelling is van het beginsel dat “degenen die profiteren van de
grotere gemeenschap van het leven ook moeten bijdragen aan de grotere
gemeenschap van het leven.” Degenen die uit onze gezamenlijke rijkdom nemen
voor eigen gebruik moeten in gelijke mate bijdragen aan het algemeen welzijn.
De soort belastingen, de wijze van heffing van bijdragen aan het algemeen welzijn
die we nu hebben is vrijwel het tegenovergestelde van wat we willen creëren in
onze wereld. We kunnen nu nog aan ons gemeenschappelijk erfgoed onttrekken
wat niemand zich zou moeten kunnen toe-eigenen zonder ervoor te betalen. Het
enige wat we ons eigendom zouden kunnen noemen -onze eigen productieve
arbeid, is aan belasting onderworpen in de vorm van inkomstenbelasting.
Bovendien zijn we gedwongen om belasting te betalen voor de circulatie van
goederen -omzetbelasting- terwijl er geen belasting wordt geheven op het oppotten
van rijkdom. Het werkt nu tegenovergesteld. Het geldsysteem dat ik beschrijf in
dit hoofdstuk keert de inkomstenbelasting om : het verplaatst belastingen van wat
je verdient naar wat je neemt. Het volgende hoofdstuk beschrijft een soortgelijke
omkering van de omzetbelasting : het verschuiven van kosten voor bestedingen
naar kosten voor oppotten.
Ondanks mijn opvoeding in een sociaal-democratisch gezin, waarin het als
rechtvaardig gold dat in de economie de sterkste schouders de zwaarste lasten
dragen, voelde ik altijd een soort van diepe verontwaardiging over het heffen van
inkomstenbelasting. Het lijkt oneerlijk. Waarom zouden de meest productieve of
meest hardwerkende mensen meer moeten betalen? Het is veel redelijker om
mensen te laten betalen voor wat ze daadwerkelijk nemen.
Voor de lezer die niet vertrouwd is met onorthodoxe economische denkbeelden,
wil ik benadrukken dat dit voorstel past in een respectabele historische
traditie. Het is een synthese van verschillende elementen. Het idee van het
verschuiven van belastingen op vervuiling en het verbruik van hulpbronnen werd
ontwikkeld door A.C. Pigou in de vroege twintigste eeuw en werd verder
ontwikkeld door mensen als Herman Daly, Paul Hawken en tal van
milieuactivisten. Het idee van het wegbelasten van de winst uit de eigendom van
de gemeenschappelijke natuurlijke rijkdom gaat terug tot de traditie van Henry
George die ik besproken heb in hoofdstuk 4(3). Tal van recente denkers hebben
gelddekking door zaken als energie en andere hulpbronnen voorgesteld (voor
zover ik weet hebben ze nog niet eerder een dekking overwogen met energie en
andere hulpbronnen die zich nog in de grond bevinden). Wat ik beschrijf in dit
hoofdstuk is de natuurlijke uitwerking van de ideeën van Henry George en Silvio
Gesell in het ecologische tijdperk, stevig verankerd in twee of drie convergerende
denktradities.
De zaak die voor onze wereldgemeenschap van het grootste belang is, is ongetwijfeld het
land zelf: de oorspronkelijke kritiek richtte zich in de eerste plaats op de instelling
van privé-eigendom van land. De voorstellen van George en Gesell die
voortvloeien uit deze kritiek passen naadloos in het monetaire systeem dat ik heb
beschreven. Want wat is George’s “single tax” ( grondbelasting) anders dan een vergoeding, betaald voor het recht om gemeenschapsgrond te gebruiken? Deze belasting, die geheven
wordt op de onderliggende waarde van de grond, onafhankelijk van enige
verbeteringen daarop (4), kan ook de vorm aannemen van een pachtovereenkomst
of een betaling voor een recht van gebruik. Uiteraard, omdat verbeteringen aan
grond niet meer verplaatsbaar zijn en vaak jaren of zelfs decennia vereisen om
op te bouwen, zouden pachters het eerste recht moeten hebben om het
pachtcontract te verlengen. Veel geleidelijke en zachte manieren zijn voorgesteld
om de ontginning van het land van gemeenschapsgrond voor het publiek te
realiseren: er is geen noodzaak om de bestaande gevestigde opstal en
grondverbeteringen in beslag te nemen, maar alleen om het principe dat de aarde
van iedereen is vast te stellen. (5) Dat betekent dat aan niemand zou moeten
worden toegestaan om financieel voordeel te trekken uit het bezitten van land.
Hetzelfde geldt voor het elektromagnetisch spectrum, de mineralen onder de aarde,
de natuurlijke genenrijkdom, en de verzamelde schatten aan menselijke
kennis. Deze moeten beschikbaar zijn tegen een pachtprijs, niet als eigendom, en
de pachtopbrengsten moeten ten goede komen aan het publiek. Vermoedelijk
zijn zij die deze hulpbronnen het best kunnen benutten ook bereid de
hoogste pachtprijs te betalen. Er zou nog steeds ruimte zijn voor
ondernemerschap -zelfs meer nog dan nu- omdat de toegang tot natuurlijke
hulpbronnen niet gebaseerd zou zijn op eerste inbezitname, maar op het meest
effectieve gebruik. Profiteren van “ik bezit en jij niet” zou er niet meer bij zijn.
Het bovenstaande betoog over het vraagstuk van betaalmiddelen zou de indruk hebben
kunnen wekken dat het de federale overheid is die het meeste geld zou creëren. Dit
is niet wat ik voor ogen heb. Veel van het gemeenschapsgoed waar het geld op zou
worden gebaseerd kan het beste bioregionaal worden beheerd. Veel
verontreinigende stoffen richten hun meest verwoestende effecten aan op lokale
ecosystemen en slechts indirect op de planeet als geheel. Het heeft weinig zin om
de wereldwijde uitstoot van ozon te beperken wanneer de schade aan personen en
bomen afkomstig is van regionale concentraties. Zo kan de staat Californië, of
misschien een kleinere politieke eenheid, betaalmiddelen dekken door ozon-emissierechten.
In sommige gevallen, wanneer er een overlapping is van lokale en
globale effecten, zouden vervuilers kunnen betalen voor twee verschillende
vergoedingen voor dezelfde verontreiniging.
Het belangrijkste gemeenschapsgoed -land- is in feite ook inherent een lokaal
goed. Het begrip “lokaal” wordt immers gedefinieerd door een plaats op de aardoppervlakte. Over het algemeen leidt het baseren van geld op gemeenschaps-goederen tot overdracht van de financiële en uiteindelijk ook politieke macht naar het lokale niveau. Natuurlijk, er zijn enkele soorten gemeenschappelijke hulpbronnen en sommige menselijke inspanningen, die
betrekking hebben op de planeet als geheel. Onvermijdelijk moet er dan politiek
gezag op mondiaal niveau zijn met de mogelijkheid om menselijke activiteiten te
coördineren -waarschijnlijk met behulp van geld. Maar globale of nationale
overheden zouden geen enkele vorm van gemeenschaps-goed moeten beheren dat
inherent regionaal of lokaal is. Omdat zo veel gemeenschaps-goederen
-stroomgebieden, mineralen, bepaalde vormen van visserij en de opnamecapaciteit
van het ecosysteem- voor het tegengaan van vervuiling lokaal van belang zijn, ligt het geldsysteem dat ik beschrijf in één lijn met decentralisatie van politieke macht. Lokale overheden hebben de macht om geld uit te geven dat gedekt wordt door werkelijke economische waarde.
Tot nu toe heb ik beschreven hoe de nationale en lokale overheden geld kunnen
uitgeven op basis van de natuurlijke rijkdom die ze in beheer hebben ten behoeve
van de gemeenschappen, de mensheid en de aarde. Maar niet elke bron van
rijkdom komt voort uit ons colletieve erfgoed. Critici van het eigendomsrecht –
-teruggaand naar de eerste christenen- erkennen dat een persoon op zijn minst zijn
of haar eigen tijd, arbeid en leven bezit. Immers, we zijn geboren met niets anders
en zullen terugkeren naar het graf met zelfs dat niet. Als er al iets is dat van ons
zelf is, is het wel ons eigen leven. Zouden individuen dan niet in staat moeten zijn
om geld uit te geven of krediet te krijgen dat “gedekt” wordt door hun eigen
menselijke hulpbronnen?
Goed, we doen dit nu al, wanneer bedrijven en particulieren geld creëren
door middel van bankkrediet. Of we nu wel of niet kunnen zeggen dat we ons
leven “bezitten”, zeker zijn wij zijn de rentmeesters van onze tijd, van onze energie
en van de creatieve kracht die in ons huist. Als een overheid geld kan creëren op
basis van de productieve rijkdom die zij in beheer heeft, waarom zou dan een
private partij, een bedrijf of individu, niet hetzelfde kunnen doen?
Ik stel deze vraag omdat sommige monetaire hervormers denken dat dit een slecht
idee is en zij hebben hele economische filosofieën gebouwd rond goud of fiatgeld-
systemen waarin fractioneel reserve-bankieren en private creatie van
zogenaamd krediet-geld zou worden verboden. Ik zal deze kwestie met enige
diepgang behandelen omdat het een belangrijke lijn van denken is in de Nieuwe
Economie. Recente voorstellen van de monetaire historicus Stephen Zarlenga zijn
zelfs met sympathie ontvangen in de marge van de amerikaanse politiek, met
name door congreslid Ron Paul. De afschaffing van het fractioneel reserve-
bankieren maakt ook deel uit van de filosofieën van bepaalde aanhangers van de
sociale krediet-beweging, de economen van de Oostenrijkse School en vele
anderen. Hun logica leek mij in eerste instantie overtuigend: ze geven een zeer
grondige analyse van de rampzalige gevolgen van de schulden-groei tijdens de midden- en
laat-twintigste eeuw, toen geld werd losgekoppeld van goud. Een 100-procent-reserve-
systeem, zo wordt beweerd, zou het schuldenprobleem verhinderen door
beperkte groei van de geldhoeveelheid. Maar hoe zouden we dan concentratie van
rijkdom kunnen voorkomen zolang er nog rente kan worden geheven?
Met uitzondering van de Oostenrijkse School, ondersteunen de meeste
voorstanders van 100-procent reserves ook een soort van economische
herverdeling of monetaire expansie, zoals het rechtstreeks pompen van de overheids-fiat-
geld in de economie, zodat debiteuren genoeg geld kunnen krijgen om hoofdsom en rente
terug te betalen. Frederick Soddy, één van de eerste moderne
economen die de onmogelijkheid van een onbegrensde exponentiële groei erkende
en onderscheid maakte tussen geld en rijkdom, stelde een 100-procent
reserveverplichting voor banken voor, terwijl zij uitgesloten zouden moeten
worden van de schepping van geld. Bovendien zou de overheid geld moeten
scheppen in een hoeveelheid die voldoende is om deflatie te voorkomen. Irving
Fisher, één van de oprichters van de wiskundige economie en misschien wel de
grootste econoom van Amerika, deed een vergelijkbaar voorstel dat hij “100-
procent geld” noemde. Major Douglas ging zelfs nog verder door te pleiten voor
een sociaal dividend (basisinkomen), te betalen aan alle burgers.
Ik heb heel wat tijd besteed aan de vraag of fractioneel-reserve-bankieren c.q. 100-
procent-reserve-bankieren in overeenstemming is met een heilige economie. Na
een worsteling met de formidabele complexiteit van het probleem en het lezen van
kranten terug tot uit de jaren ’30, gaf ik het op en ging op de bank liggen waar het
-voorspelbaar en enigszins tot mijn grote ergernis- tot mij doordrong dat de twee
systemen niet zo fundamenteel verschillen als de meeste mensen denken. De
verwarring, die schering en inslag is op het internet, komt tot op zekere hoogte
voort uit een simplistisch en onjuist beeld van hoe fractioneel-reserve bankieren
echt werkt en op een dieper niveau uit een kunstmatige en irrelevant onderscheid
tussen wat conventioneel en wat realiteit is. Ik presenteer een alternatieve visie in
de bijlage.
Hier volstaat het om te zeggen dat de voorstellen uit dit boek kunnen passen in
beide systemen. Globaal heb ik meer sympathie voor een systeem dat privé-krediet
omvat, omdat het een organische, endogene geldschepping mogelijk
maakt – onafhankelijk van een centraal gezag. Ten tweede, omdat er dan ruimte is
voor spannende nieuwe vormen van economische samenwerking zoals
commerciële ruilhandels-netwerken en onderlinge krediet-systemen. In de
derde plaats omdat het zorgt voor veel meer flexibiliteit in de financiële
bemiddeling en kapitaalvorming. Ten vierde, omdat het interbancaire verrekening
van krediet zou vereenvoudigen. Bovendien, zoals sommige van Irving Fisher’s
medestanders zich begonnen te realiseren in het midden van de jaren ’30, is het
bijna onmogelijk te voorkomen dat fractionele-reserve deposito’s in verkapte
vormen zullen verschijnen. (6) Ik behandel dit punt in de bijlage, maar denk: zelfs
als je een schuldbekentenis afgeeft aan een vriend en je vriend geeft het aan een
andere vriend in plaats van contant geld, ben je al bezig met het verhogen van de
geldhoeveelheid.
Wat de voordelen en tekortkomingen van particuliere geldschepping via krediet
ook zijn en of de overheid fiat-geld of krediet-geld creëert in samenwerking met
een centrale bank, een veel groter deel van de geldhoeveelheid zou van buiten het
private banken-systeem komen dan nu het geval is. De reden is heel simpel: een
groot deel van ons natuurlijke erfgoed dat nu wordt gebruikt als basis voor de
creatie van privé-krediet zou gemeenschappelijk worden. Bijvoorbeeld zou een
onderneming niet langer in staat zijn een zakelijke lening af te sluiten op basis van
verwachte toekomstige inkomsten door natuurlijke
waterbronnen uit te putten. De toekomstige kosten van die uitputting zullen zijn
geïnternaliseerd en zullen terugkeren naar de gemeenschap via betalingen van
gebruiksrechten. Er zouden nog steeds mogelijkheden zijn om winst te maken,
maar dan bijvoorbeeld, als iemand een efficiëntere of productievere manier vindt
om dezelfde hoeveelheid water te gebruiken. Zulke zaken zijn een legitieme basis voor de creatie van privé-kredieten: het zou echter onwettig moeten zijn om geld te creëren door
zich iets toe te eigenen dat aan ons allen toebehoort.
Vanwege de huidige concentratie van ons gemeenschappelijk erfgoed in privé-
handen zijn de winsten die gemaakt worden puur op basis van eigendom ook zeer
geconcentreerd. Wanneer producenten (en uiteindelijk consumenten) de volledige
kosten van vastgelegde energie en grondstoffen betalen en de reële pachtprijs voor het land en andere gemeenschappelijke rijkdommen in rekening wordt gebracht, dan zal een groot deel van de rijkdom die zich nu concentreert in de handen van enkelen in plaats daarvan toevloeien naar de beheerders van die rijkdommen.
De situatie zal vergelijkbaar zijn met wat er gebeurt als een land -zoals
Venezuela of Bolivia- de olievelden nationaliseert. Buitenlandse producenten
kunnen dan nog steeds olievelden ontginnen, maar ze profiteren alleen van de dienst van de winning van de olie en niet van de eigendom van de olie zelf. Dat deel van de winst gaat naar de landelijke overheid. Wat er gebeurt met dat geld, wordt bepaald door de politiek: het zou kunnen gaan naar een kliek van corrupte ambtenaren, of het kan gaan naar projecten voor openbare werken, of het kan rechtstreeks worden betaald aan de mensen als een soort van royalty (zoals in Alaska, waar elke bewoner een jaarlijkse vergoeding van enkele duizenden dollars krijgt). Dit principe uitgebreid en toegepast -behalve op olie- op alle gemeenschappelijke natuurlijke rijkdommen, zorgt er voor dat er enorme hoeveelheden geld beschikbaar komen voor de verschillende niveaus van de overheid, in het bijzonder voor het lokale en bioregionale niveau, ter vervanging van de huidige vormen van belasting.
Een ander gevolg van de dekking van geld door gemeenschappelijke hulpbronnen is dat we veel meer gaan betalen voor veel dingen die nu goedkoop zijn, omdat de prijzen daarvan nu tot stand komen door kosten af te wentelen op anderen of door te schuiven naar volgende generaties. Goederen zouden duurder worden in vergelijking met diensten, terwijl er een economische prikkel zou zijn om te repareren, te hergebruiken en te recyclen. Het zou afgelopen zijn met de onbalans in de economie waardoor het nu goedkoper is om een nieuwe televisie te kopen dan om een oude te laten repareren. De huidige perverse financiële prikkel voor ingecalculeerde versnelde afschrijving van producten zou tot het verleden behoren. Een nieuw business-model (dat nu al vorm krijgt in sommige industrieën ) zou gaan bloeien: uiterst duurzaam, eenvoudig te repareren machines die niet verkocht, maar verhuurd worden aan de consument.
Het is pas twee generaties geleden dat apparaten met de eenvoud een broodrooster
teruggebracht werden naar de winkels om gerepareerd te worden. Zelfs schoenen en kleding werden hersteld. Niet alleen zijn deze diensten per definitie lokaal, waardoor ze bijdragen aan het stimuleren van de lokale economie, maar ook dragen ze bij aan een houding van zorg ten opzichte van onze materiële zaken en aan zorg en eerbied voor het aardse bestaan in het algemeen. Een leven dat vergeven is van wegwerpspullen is geen rijk leven. Hoe zouden we een heilige economie kunnen hebben als we haar producten -de spullen die mensen maken en uitwisselen- niet met eerbied behandelen ?
Een geldsysteem dat gebaseerd is op een eerbiedige bescherming van de natuur geeft op individueel niveau aanleiding tot dezelfde eerbiedige houding ten opzichte van de dingen die we uit natuurlijke hulpbronnen maken.
Op het collectieve niveau zal deze eerbied de vorm aannemen van een heel andere kijk op overheidsuitgaven. De enorme sommen geld die vrijkomen als de natuurlijke rijkdommen worden terug geëist ten bate van de gemeenschap als geheel, kunnen worden aangewend om de schade te herstellen die veroorzaakt is door plundering en vernietiging van ons gezamenlijke natuurlijke erfgoed. Ecologische rampen zullen onze aandacht uit harde noodzaak richten op het gezond maken van onze bossen, moerasgebieden, oceanen, de atmosfeer en elk ander
ecosysteem dat te lijden heeft gehad van de verwoestingen in het industriële tijdperk. Deze dringende behoefte zoals wij die ervaren, zal onze energie richten op verandering en herstel in plaats van op consumptie en oorlog.
Oorlog is een onvermijdelijk bijverschijnsel van een economisch systeem dat op ongeremde groei is gebaseerd. Of het nu gebeurt door de kolonisatie van landen of door de onderwerping van volkeren -we hebben een constante behoefte aan nieuwe aanslagen op sociale en natuurlijke hulpbronnen om de gulzige geldmachine te voeden. Oorlogen verhogen ook het consumptie-niveau, waardoor de overcapaciteit wordt verminderd, zoals eerder beschreven. Strijd om hulpbronnen en markten was op deze manier een primaire drijfveer voor de oorlogen van de twintigste eeuw, zowel tussen de grote mogendheden onderling als tegen iedereen die zich verzette tegen kolonialisme en imperialisme. Het beperken van het verbruik van hulpbronnen is één van de pijlers van een stabiele of krimp-economie, die de primaire drijfveer voor oorlog ombuigt en enorme sommen vrijmaakt, die ingezet kunnen worden voor de heling van Moeder Aarde.
Het geldsysteem dat ik heb beschreven zal goeddeels de eeuwenoude onrechtvaardigheid omkeren, die besloten ligt in het eigendomsrecht. Bovendien zal het de uitbuiting afschaffen van velen door weinigen alsmede de uitbuiting van toekomstige generaties. Deze zijn onlosmakelijk verbonden met de uitputting van onze natuurlijke hulpbronnen. Er is nog een lange weg te gaan, zoals vastgesteld in hoofdstuk 5: hetzelfde onrecht dat voortkomt uit het eigendomsrecht is onafscheidelijk verbonden met geld. Ik heb een nieuw “Verhaal over Waarde ” geschreven en hoe dit te integreren in een geldsysteem.
Maar wat ik tot nu toe niet heb aangeroerd is de onvermijdelijkheid dat geld -onafhankelijk van het Verhaal over Waarde, leidt tot groei of concentratie van rijkdom (of beide). Is het mogelijk om geld te behandelen als gemeenschaps-goed, op dezelfde wijze als het land of de atmosfeer? Is het mogelijk om het mechanisme van rente om te draaien, dat ertoe leidt, net als de toe-eigening van ons gemeenschappelijk erfgoed, dat diegenen die het geld bezitten louter uit het bezit ervan profiteren? Het is deze cruciale kwestie waarop we ons in het volgende hoofdstuk gaan focussen.
Opmerkingen
1. Ik moet hier toegeven dat de puur marxistische theorie het staatseigendom niet als de laatste fase van het communisme ziet, maar stelt dat de staat uiteindelijk zal
afsterven en dat waarschijnlijk daarmee ook het concept van eigendom zal verdwijnen.
2. De “tragedy of the commons” ( tragedie van de meent, de gemeenschapsgronden) is een pseudo-historische verhaal, bedoeld om het probleem van gratis winst te illustreren. Volgens dat verhaal werd een gemeenschappelijk stuk weidegrond bij een dorp overbegraasd, omdat het in het voordeel zou zijn van iedere individuele dorpeling om er zoveel mogelijk schapen op te laten grazen. Als iedereen zijn eigen voordeel zou nastreven, zou overbegrazing betekenen dat iedereen verlies zou lijden.
3. De oneerlijkheid en economische inefficiëntie van de economische pacht
werd ook door de klassieke economen erkend en bekritiseerd in de
geschriften van Adam Smith, David Ricardo en John Stuart Mill. Zie Hudson,
Michael “Deficit Commissie Follies.” Counterpunch 12/6/10.
4. Dit onderscheid is eigenlijk enigszins problematisch. De waarde van de grond
en de waarde van “verbeteringen” op het land kunnen niet altijd worden
gescheiden. Ten eerste kan de menselijke activiteit het land permanent wijzigen en
de “onderliggende waarde” veranderen. Ten tweede: verbeteringen kunnen andere
mensen aantrekken naar het gebied en globaal de grondprijzen doen verhogen, ongeacht de verbeteringen. Zo kan, paradoxaal genoeg, het verbeteren
van het land de waarde van het onderliggende ongecultiveerd land verhogen,
waardoor het aanbrengen van verbeteringen zou worden ontmoedigd. Ik denk dat
deze moeilijkheden, die tot op zekere hoogte betrekking hebben op alle
vormen van natuurlijk kapitaal, onoplosbaar zijn. Een gedetailleerde
bespreking valt echter buiten het bestek van dit boek.
5. Bij voorbeeld zou het land geleidelijk kunnen worden gekocht uit privé-eigendom door het instellen van een 3-procents grond-waarde-belasting -in eerste instantie betaald door middel van een bestaande billijke verdeling van lasten- zodanig dat bezitters pas na drieëndertig jaar belasting zouden moeten gaan betalen.
6. Econoom Henry Simons schreef Fisher in 1934: “Spaar-deposito’s,
schatkistcertificaten, en zelfs handelspapieren staan net zo dicht bij direct opvraagbare deposito’s als deze staan bij wettige betaalmiddelen.
Het hele probleem dat we nu associëren met commercieel bankieren kan
gemakkelijk weer verschijnen in andere vormen van financiële regelingen …. Weinig zou worden bereikt door het instellen van een 100%-basis voor direct opvraagbare bank-tegoeden, indien die verandering gepaard zouden gaan met toenemende neiging tot oppotten en het vergroten van mogelijkheden voor oppotten, liquide ‘kas’-middelen in de vorm van termijn-deposito’s. Het feit dat dergelijke deposito’s niet kunnen dienen als circulerend medium is niet van beslissend belang, want zij zijn een effectief alternatief medium ten bate van kas-balansen. De uitbreiding van termijndeposito’s, het vrijgeven van circulerende ‘oppotmiddelen’, zou misschien net zo inflatoir kunnen werken als de uitbreiding van de direct opvraagbare deposito’s en inkrimping net zo deflatoir.” (Citaat uit Allen: ” Irving Fisher en het 100% -reserve-voorstel” , Journal of Law and Economics 36, nr. 2 ,1993, pp 708-9.)
Heilige economie, door Charles Eisenstein
Hoofdstuk 11
Geld dat gebaseerd is op ons gemeenschappelijke erfgoed.
Al het geld is een kwestie van geloof.
-Adam Smith-
We leven op een planeet met een natuurlijke overvloed, de bron en basis van het leven
voor ons allemaal . Zoals beschreven in hoofdstuk 4 zijn de gaven van de planeet:
– bodem, water, lucht, mineralen en genenrijkdom- door niemand gemaakt en
zouden daarom niemands eigendom moeten zijn, maar in gemeenschappelijk
rentmeesterschap beheerd moeten worden ten behoeve van alle levende
wezens. Hetzelfde geldt voor de schat aan menselijke technologie en cultuur, die
wij van onze collectieve voorouders hebben geërfd -een bron van welvaart die
geen levend mens op aarde minder verdient dan welk ander mens ook.
Maar wat doen we met dit besef? Deze waarheden zijn nauw verwant aan de
marxistische en anarchistische kritiek op het eigendomsrecht, maar de
marxistische oplossing -collectief eigendom van de productiemiddelen, beheerd
door de staat- reikt niet diep genoeg en is niet geschikt om het echte probleem te
tackelen. (1) Het echte probleem is, dat zowel in het communistische als in
het kapitalistische systeem een machtselite de dienst uitmaakt en profiteert
van de beslissingen over de manier waarop de welvaart wordt verdeeld. Het
bestaande recht van eigendom -gemeenschappelijk of privé- wordt in beide
gevallen gebruikt als rechtvaardiging en onderbouwing van de verdeling van
rijkdom en macht.
De metamorfose van de economie die in onze tijd aan de gang is zal dieper gaan
dan de marxistische revolutie, omdat het ‘Verhaal van het Volk ‘ die het laat ontstaan,
niet de zoveelste nieuwe fictie van het eigendomsrecht voortbrengt, maar een erkenning
inhoudt van zijn fictieve, conventionele aard. Wat is eigendom meer dan een
sociale overeenkomst, die aan bepaalde personen bepaalde rechten toekent om
zaken op een bepaalde voorgeschreven manier te gebruiken? Eigendom is geen
objectief kenmerk van de werkelijkheid en door het een zelfstandig, objectief
bestaan toe te kennen en tot iets elementairs te maken -wat zowel de kapitalistische
als communistische theorie doen- maken wij onszelf onbewust tot slaaf van de
mythe die het bevat. Ik denk niet dat een heilige economie kan ontstaan met
het eigendomsrecht als een elementair kenmerk, want dit concept voert ons terug in
een wereldbeeld -een mythe van het Zelf en de Wereld- die niet waar is, of in ieder
geval niet meer waar: het discrete en afgescheiden Zelf in een objectief existerend universum. Dus in plaats van te beweren -zoals als een marxist zou
doen- dat de erfenis van natuur en cultuur collectief eigendom moet zijn: laten
we gewoon radicaal stoppen met de toepassing van het concept van eigendom
op deze zaken en in plaats daarvan denken over hoe we deze waarden rechtvaardig,creatief, en elegant kunnen inpassen in een economisch systeem.
Vandaag de dag krijgen -via kredietverlening- diegenen de beschikking over het
meeste geld, die de meeste kansen hebben de hoeveelheid goederen en diensten uit
te breiden. In een heilige economie zal het geld toevloeien naar diegenen die bijdragen
aan een mooiere wereld. Hoewel we het misschien niet allemaal eens zijn over
hoe die wereld eruit zou moeten zien, manifesteren zich in onze tijd vele belangrijke gemeenschappelijke waarden. Ik ben blij -in mijn contacten met mensen uit alle
delen van het politieke spectrum- met het ontdekken van een bijna universele
waardering voor de gemeenschap, voor de natuur en voor de schone kunsten. Rond
deze gemeenschappelijke waarden, die in het politieke debat steeds
ondergesneeuwd dreigen te raken door het teweegbrengen van verdeeldheid binnen onze
gezamenlijke mensheid, zal het betaalmiddel van de heilige economie ontstaan.
In dit hoofdstuk zal ik verwijzen naar “de overheid” in de context van uitgifte van
betaalmiddelen, maar houd in gedachten dat -zoals al onze instellingen- de
overheid drastisch gaat veranderen in de komende jaren. Uiteindelijk voorzie ik
gedecentraliseerde, zelf-organiserende, spontaan opkomende, onderling gelijkwaardige,
ecologisch geïntegreerde uitingen van politieke wil. Parallel hieraan voorzie ik een
ecologie van betaalmiddelen – een economisch systeem met veel complementaire
vormen van circulatie en uitwisseling. Daarbij zal een herrijzenis van de geef-economie,
de bevrijding van arbeid van dwang en de waarborging van
basisvoorzieningen voor iedereen plaatsvinden.
Welke vorm het ook zal aannemen, een wezenlijk doel van de overheid -misschien
wel hèt wezenlijke doel- is om de functie te vervullen van beheerder van ons
gemeenschappelijke erfgoed. Dit erfgoed omvat de oppervlakte van de aarde,
onontgonnen delfstoffen, het water op en onder de grond, de rijkdom van de
bodem, het elektromagnetisch spectrum, de biodiversiteit, het leven van lokale en
mondiale ecosystemen, de atmosfeer, de eeuwenlange accumulatie van menselijke
kennis en technologie en de artistieke, muzikale en literaire schatten van onze
voorouders. Zoals sociale hervormers reeds meer dan tweeduizend jaar geleden
hebben gesteld: geen enkel persoon kan rechtmatig exclusief aanspraak maken op één
van deze zaken.
In het verleden zou ik gezegd hebben dat het doel van de overheid is om deze
schatten te beheren in het belang van alle mensen. Dat is een goed begin, maar in
deze tijd, nu we in een relatie stappen met onze Geliefde Aarde, zeg ik in plaats
daarvan dat de overheid het collectief rentmeesterschap van deze schatten
op zich neemt namens de aarde zelf, die de mensheid als zijn nieuwste orgaan
omvat. We kunnen de mensheid niet langer beschouwen als gewoon een andere
levensvorm op de planeet, omdat we als geen andere soort ooit te voren de macht
hebben om de planeet te veranderen of zelfs vernietigen.
Wat zou een betere basis voor een geldsysteem -het verhaal van waarde- zijn, dan
die zaken die zo kostbaar, zo heilig, zo waardevol zijn? Daarom zal een deel van
een heilige geldhoeveelheid worden “gedekt” door die dingen waarvan wij
collectief rentmeesters zijn. Het zou op deze manier kunnen gaan werken: eerst
bereiken we een collectieve, politiek afgewogen overeenstemming over de juiste
hoeveelheid natuur die we kunnen omzetten ten behoeve van menselijke
doeleinden: hoeveel van de opbrengst van de zee, hoeveel van de bodem, het
water, hoeveel van de capaciteit van de atmosfeer om afvalstoffen te absorberen en
te transformeren, hoeveel van het vermogen van het land om te herstellen van de
littekens die veroorzaakt zijn door de winning van delfstoffen, hoeveel van de voorraad
fossiele brandstoffen, metaalertsen en andere bodemschatten, hoeveel van de stilte
van de natuur kunnen we blootstellen aan machinegeluiden, hoeveel van de donkere
nachtelijke hemel kunnen we aantasten door stadslichten? Deze beslissingen vereisen
vaak wetenschappelijk inzicht, maar net zo vaak zullen er waardeoordelen aan ten
grondslag moeten liggen. Beide dragen bij aan onze collectieve overeenstemming
over de maximale hoeveelheid te verbruiken natuurlijk kapitaal.
Een dergelijk besluit zou een nieuw fenomeen op aarde zijn. Zeker, de overheid
gebruikt vandaag de dag voorschriften en belastingen om verbruik van bepaalde
delen van ons gemeenschappelijke erfgoed te verhinderen of te vertragen, maar nog
nooit hebben we ons samen de vraag gesteld: “Hoeveel is genoeg?”. Historische
dorpsgemeenschappen beschermden hun gemeenschapsgronden door traditie,
gewoonte en sociale druk -de tragedy of the commons is grotendeels een mythe(2)-
maar op de schaal van de hedendaagse samenleving zouden we het in gang zetten van een politiek proces moeten overwegen waarmee we consensus kunnen bereiken en
implementeren. Dit proces zou rekening moeten houden met de wetenschappelijke
consensus over welk gebruik van ons erfdeel duurzaam is, maar ook de
maatschappelijke consensus over het relatieve belang van bijvoorbeeld de
arbeidsbesparende gemak van motoren met inwendige verbranding ten opzichte
van de geneugten van een rustige herfstdag.
Zodra we hebben besloten hoeveel van elk gemeenschappelijk goed beschikbaar
kan worden gesteld voor gebruik, kunnen we geld uitgeven dat daardoor “gedekt”
wordt. Zo kunnen we besluiten dat de atmosfeer een totale zwaveldioxide-uitstoot
van twee miljoen ton per jaar mag opnemen. We kunnen dan gebruik maken van de
emissierechten als geld-dekking. Hetzelfde geldt voor de rest van de
gemeenschappelijke natuurgaven. Het resultaat zou een lange lijst zijn die bestaat
uit alle elementen waarvan we het over het gebruik eens zijn ten behoeve van
economische doeleinden.
Als concept zou het er ongeveer zo uitzien:
Ons geld ontleent zijn waarde aan het recht om 300.000 ton kabeljauw te vissen uit
de wateren van Newfoundland , het recht om maandelijks 30 miljoen liter water uit
de Ogallala-bronnen te pompen, het recht om 10 miljard ton CO2 uit te stoten, het
recht om twee miljard vaten olie uit de bodem te winnen, het recht tot gebruik van
de X-microhertz-band van het elektromagnetische spectrum …
Hoe kunnen we dit implementeren in de praktijk? Een manier zou kunnen zijn dat
de overheid gewoon geld creëert en het besteedt in de economie op de manier
zoals overheden nu gewoonlijk belastinginkomsten uitgeven. Het geld zou
circuleren door de economie en uiteindelijk terugkeren naar de overheid als de
producenten het inwisselen voor de geld-dekkende zaken. Dit zou kunnen
gebeuren door middel van een veiling, of door het vooraf vaststellen van de relatieve
prijzen van de zaken die als gelddekking dienst doen. Vervolgens zouden de
prijzen jaarlijks aangepast kunnen worden op basis van actuele prijzen op de
secundaire markt. Hoe dan ook: de besteding van geld voor geld-dekkende zaken
zou precies zo functioneren als een belasting op hulpbronnen en vervuiling.
Laten we eens kijken naar een concreet voorbeeld van hoe het zou kunnen
werken. Een lokale overheid betaalt salarissen aan personeel van de politie, de
brandweer en de lokale ecologische afvalverwerking. Eén van hen besteedt haar
salaris aan voedsel, elektriciteit en een nieuwe versnellingsbak voor haar auto. Het
eten komt uit een lokale boerderij, die een deel van het geld besteedt aan het recht
om 300.000 liter water per jaar te pompen uit een lokale bron. Deze betaling gaat
naar de lokale overheid, die de rentmeester is van dat deel van de
gemeenschappelijke natuurlijke hulpbronnen.
Ondertussen gaat een deel van het geld voor de versnellingsbak naar een fabriek
ergens, die om te kunnen draaien een deel daarvan betaalt aan emissierechten.
Deze kosten worden doorberekend in de prijs van de geproduceerde
versnellingsbakken. De kostenopbouw wordt mede bepaald door kosten voor het
gebruik van fossiele brandstoffen voor transport, de minerale rechten voor het
ijzererts dat gebruikt wordt voor het staal enzovoorts. Deze betalingen gaan naar
de verschillende beheerders van de natuurlijke hulpbronnen -een aantal lokale,
enkele regionale, een aantal nationale of mondiale. Elke fabriek die een manier
uitvindt om minder van ons gezamenlijk erfgoed te gebruiken, bijvoorbeeld door
minder te vervuilen of door gerecycled metaal van schroothopen te gebruiken, zal
in staat zijn om de kosten te verlagen en een hogere winst te maken. Het
winstmotief wordt daarmee de bondgenoot, niet de vijand, van ons verlangen om
de aarde te helen.
Wees je bewust van het principe dat iedere hulpbron die we als geld gebruiken, in
waarde toeneemt. Als goud het betaalmiddel wordt, dan gaan we meer goud
delven zonder dat er verder enige praktische behoefte aan is. In samenlevingen
waar het vee als geld wordt gebruikt houden mensen meer kuddes dan ze nodig
hebben. Als we olie of energie als dekking van betaalmiddelen nemen – zoals
sommigen voorstellen- dan zullen we proberen om meer olie te produceren en
hamsteren. Maar wat als we olie die nog steeds in de grond zit, goud dat nog
steeds in de berg zit, en de bossen -nog steeds in hun oorspronkelijke staat- als
dekking van betaalmiddelen nemen? Zouden wij dan niet hun waarde verhogen en
en er meer van willen maken? Het mechanisme is helemaal niet mysterieus. Als je
de volledige milieukosten van oliewinning moet betalen, zul je ijverig zoeken naar
manieren om het in de grond te houden. Als je moet betalen voor elke eenheid van
vervuiling, zult je ernaar streven om minder te vervuilen.
Een alternatieve manier voor hetzelfde doel zou zijn dat de overheid krediet-geld
creëert door geld rentevrij te lenen van de centrale bank en de leningen af te lossen
met geld uit de verkoop van gemeenschappelijke natuurlijke hulpbronnen die zij in
beheer heeft. De overheid zou ook obligaties uit kunnen geven aan beleggers en de
centrale bank oefent monetair beleid uit zoals nu het geval is -door de aankoop of de
verkoop van verschillende hoeveelheden van deze obligaties op de open
markt. Het is cruciaal dat deze obligaties een nul- (of negatief) rentetarief hebben,
een mogelijkheid die ik zal uitwerken in de volgende twee hoofdstukken. Anders
zou een behoefte aan doorlopende groei in het gebruik van de natuurlijke
hulpbronnen worden gecreëerd.
Hoe dan ook: producenten zouden een financiële prikkel moeten hebben om hun
gebruik van de natuurlijke hulpbronnen te minimaliseren. Een dergelijke prikkel
bestaat in de huidige economie niet, of -als het al zo is- bestaat die alleen op goed
geluk. Dit systeem zou de sociale en ecologische kosten volledig
internaliseren. Nu zouden, als een mijnbouwbedrijf een waterbron uitput of een
vloot van vistrawlers de visserijgronden leegvist, de kosten afgewenteld worden
op de samenleving en de planeet en zijn die kosten niet terug te vinden op de
bedrijfsbalans van de producent. Met dit systeem is dat niet langer het
geval. Aangezien deze kosten zouden worden doorberekend naar de verwerkende
industrie en uiteindelijk naar de consument, zou de consument niet langer
opgezadeld worden met het huidige dilemma dat de goedkoopste producten ook de
producten zijn die de meeste sociale en ecologische schade veroorzaken, terwijl de
fair-trade en eco-vriendelijke producten veel duurder zijn. In plaats daarvan
zouden producten die vervuiling voorkomen bij de productie goedkoper zijn,
omdat vervuilingsquota een hoop geld zouden kosten. Producten zouden duurder
zijn naarmate er meer van de natuurlijke hulpbronnen nodig zijn voor hun
productie.
Sommigen zullen misschien tegenwerpen dat dit systeem een hoop bureaucratie en
papierwerk zou vereisen, omdat iedere verontreiniging en alle sociale kosten die
door het productieproces worden veroorzaakt zouden moeten worden nagespeurd
en geregistreerd. Mijn antwoord op die is tweeledig. Ten eerste: dit systeem is een
manifestatie van de nieuwe houding van verantwoordelijkheid voor het milieu, van
waaruit je wilt weten wat de effecten van je handelen zijn op andere levende
wezens en van waaruit je ook verantwoordelijkheid wilt nemen daarvoor. Zie wat
er gebeurt met de aarde, als we ons niet bewust zijn van het risico van olie- en
nucleaire rampen. In toenemende mate willen we weten wat we aan het doen zijn,
willen we alle effecten van ons handelen kennen en willen we er de
verantwoordelijkheid voor nemen. Deze houding is heel natuurlijk voor het Zelf
dat één is met het geheel en dat weet: “Al wat een ander aandoe, doe ik mijzelf
aan.”
Ten tweede, wat ik heb beschreven is eigenlijk veel minder gecompliceerd dan het
huidige kruiperige en oneconomische systeem van regulering, dat
verantwoordelijkheid voor het milieu en financiële winst tegenover elkaar
plaatst. Vanuit het perspectief van de gebruiker is het niets meer dan een
verschuiving van de belastingen op omzet en inkomsten in de richting van
grondstoffen en vervuiling. Particuliere producenten zouden moeten betalen voor
dingen die nu “gratis” zijn, gratis voor henzelf althans. Je zou dit als een vorm van
indirecte belasting kunnen zien, maar een andere manier om ernaar te kijken is dat
producenten gewoon gaan betalen voor de dingen die ze gebruiken uit ons
gemeenschappelijke natuurlijke erfgoed, uit wat van ons allemaal is dus. Het is
alleen maar rechtvaardig. We zouden kunnen zeggen dat een dergelijke belasting
gewoon de vaststelling is van het beginsel dat “degenen die profiteren van de
grotere gemeenschap van het leven ook moeten bijdragen aan de grotere
gemeenschap van het leven.” Degenen die uit onze gezamenlijke rijkdom nemen
voor eigen gebruik moeten in gelijke mate bijdragen aan het algemeen welzijn.
De soort belastingen, de wijze van heffing van bijdragen aan het algemeen welzijn
die we nu hebben is vrijwel het tegenovergestelde van wat we willen creëren in
onze wereld. We kunnen nu nog aan ons gemeenschappelijk erfgoed onttrekken
wat niemand zich zou moeten kunnen toe-eigenen zonder ervoor te betalen. Het
enige wat we ons eigendom zouden kunnen noemen -onze eigen productieve
arbeid, is aan belasting onderworpen in de vorm van inkomstenbelasting.
Bovendien zijn we gedwongen om belasting te betalen voor de circulatie van
goederen -omzetbelasting- terwijl er geen belasting wordt geheven op het oppotten
van rijkdom. Het werkt nu tegenovergesteld. Het geldsysteem dat ik beschrijf in
dit hoofdstuk keert de inkomstenbelasting om : het verplaatst belastingen van wat
je verdient naar wat je neemt. Het volgende hoofdstuk beschrijft een soortgelijke
omkering van de omzetbelasting : het verschuiven van kosten voor bestedingen
naar kosten voor oppotten.
Ondanks mijn opvoeding in een sociaal-democratisch gezin, waarin het als
rechtvaardig gold dat in de economie de sterkste schouders de zwaarste lasten
dragen, voelde ik altijd een soort van diepe verontwaardiging over het heffen van
inkomstenbelasting. Het lijkt oneerlijk. Waarom zouden de meest productieve of
meest hardwerkende mensen meer moeten betalen? Het is veel redelijker om
mensen te laten betalen voor wat ze daadwerkelijk nemen.
Voor de lezer die niet vertrouwd is met onorthodoxe economische denkbeelden,
wil ik benadrukken dat dit voorstel past in een respectabele historische
traditie. Het is een synthese van verschillende elementen. Het idee van het
verschuiven van belastingen op vervuiling en het verbruik van hulpbronnen werd
ontwikkeld door A.C. Pigou in de vroege twintigste eeuw en werd verder
ontwikkeld door mensen als Herman Daly, Paul Hawken en tal van
milieuactivisten. Het idee van het wegbelasten van de winst uit de eigendom van
de gemeenschappelijke natuurlijke rijkdom gaat terug tot de traditie van Henry
George die ik besproken heb in hoofdstuk 4(3). Tal van recente denkers hebben
gelddekking door zaken als energie en andere hulpbronnen voorgesteld (voor
zover ik weet hebben ze nog niet eerder een dekking overwogen met energie en
andere hulpbronnen die zich nog in de grond bevinden). Wat ik beschrijf in dit
hoofdstuk is de natuurlijke uitwerking van de ideeën van Henry George en Silvio
Gesell in het ecologische tijdperk, stevig verankerd in twee of drie convergerende
denktradities.
De zaak die voor onze wereldgemeenschap van het grootste belang is, is ongetwijfeld het
land zelf: de oorspronkelijke kritiek richtte zich in de eerste plaats op de instelling
van privé-eigendom van land. De voorstellen van George en Gesell die
voortvloeien uit deze kritiek passen naadloos in het monetaire systeem dat ik heb
beschreven. Want wat is George’s “single tax” ( grondbelasting) anders dan een vergoeding, betaald voor het recht om gemeenschapsgrond te gebruiken? Deze belasting, die geheven
wordt op de onderliggende waarde van de grond, onafhankelijk van enige
verbeteringen daarop (4), kan ook de vorm aannemen van een pachtovereenkomst
of een betaling voor een recht van gebruik. Uiteraard, omdat verbeteringen aan
grond niet meer verplaatsbaar zijn en vaak jaren of zelfs decennia vereisen om
op te bouwen, zouden pachters het eerste recht moeten hebben om het
pachtcontract te verlengen. Veel geleidelijke en zachte manieren zijn voorgesteld
om de ontginning van het land van gemeenschapsgrond voor het publiek te
realiseren: er is geen noodzaak om de bestaande gevestigde opstal en
grondverbeteringen in beslag te nemen, maar alleen om het principe dat de aarde
van iedereen is vast te stellen. (5) Dat betekent dat aan niemand zou moeten
worden toegestaan om financieel voordeel te trekken uit het bezitten van land.
Hetzelfde geldt voor het elektromagnetisch spectrum, de mineralen onder de aarde,
de natuurlijke genenrijkdom, en de verzamelde schatten aan menselijke
kennis. Deze moeten beschikbaar zijn tegen een pachtprijs, niet als eigendom, en
de pachtopbrengsten moeten ten goede komen aan het publiek. Vermoedelijk
zijn zij die deze hulpbronnen het best kunnen benutten ook bereid de
hoogste pachtprijs te betalen. Er zou nog steeds ruimte zijn voor
ondernemerschap -zelfs meer nog dan nu- omdat de toegang tot natuurlijke
hulpbronnen niet gebaseerd zou zijn op eerste inbezitname, maar op het meest
effectieve gebruik. Profiteren van “ik bezit en jij niet” zou er niet meer bij zijn.
Het bovenstaande betoog over het vraagstuk van betaalmiddelen zou de indruk hebben
kunnen wekken dat het de federale overheid is die het meeste geld zou creëren. Dit
is niet wat ik voor ogen heb. Veel van het gemeenschapsgoed waar het geld op zou
worden gebaseerd kan het beste bioregionaal worden beheerd. Veel
verontreinigende stoffen richten hun meest verwoestende effecten aan op lokale
ecosystemen en slechts indirect op de planeet als geheel. Het heeft weinig zin om
de wereldwijde uitstoot van ozon te beperken wanneer de schade aan personen en
bomen afkomstig is van regionale concentraties. Zo kan de staat Californië, of
misschien een kleinere politieke eenheid, betaalmiddelen dekken door ozon-emissierechten.
In sommige gevallen, wanneer er een overlapping is van lokale en
globale effecten, zouden vervuilers kunnen betalen voor twee verschillende
vergoedingen voor dezelfde verontreiniging.
Het belangrijkste gemeenschapsgoed -land- is in feite ook inherent een lokaal
goed. Het begrip “lokaal” wordt immers gedefinieerd door een plaats op de aardoppervlakte. Over het algemeen leidt het baseren van geld op gemeenschaps-goederen tot overdracht van de financiële en uiteindelijk ook politieke macht naar het lokale niveau. Natuurlijk, er zijn enkele soorten gemeenschappelijke hulpbronnen en sommige menselijke inspanningen, die
betrekking hebben op de planeet als geheel. Onvermijdelijk moet er dan politiek
gezag op mondiaal niveau zijn met de mogelijkheid om menselijke activiteiten te
coördineren -waarschijnlijk met behulp van geld. Maar globale of nationale
overheden zouden geen enkele vorm van gemeenschaps-goed moeten beheren dat
inherent regionaal of lokaal is. Omdat zo veel gemeenschaps-goederen
-stroomgebieden, mineralen, bepaalde vormen van visserij en de opnamecapaciteit
van het ecosysteem- voor het tegengaan van vervuiling lokaal van belang zijn, ligt het geldsysteem dat ik beschrijf in één lijn met decentralisatie van politieke macht. Lokale overheden hebben de macht om geld uit te geven dat gedekt wordt door werkelijke economische waarde.
Tot nu toe heb ik beschreven hoe de nationale en lokale overheden geld kunnen
uitgeven op basis van de natuurlijke rijkdom die ze in beheer hebben ten behoeve
van de gemeenschappen, de mensheid en de aarde. Maar niet elke bron van
rijkdom komt voort uit ons colletieve erfgoed. Critici van het eigendomsrecht –
-teruggaand naar de eerste christenen- erkennen dat een persoon op zijn minst zijn
of haar eigen tijd, arbeid en leven bezit. Immers, we zijn geboren met niets anders
en zullen terugkeren naar het graf met zelfs dat niet. Als er al iets is dat van ons
zelf is, is het wel ons eigen leven. Zouden individuen dan niet in staat moeten zijn
om geld uit te geven of krediet te krijgen dat “gedekt” wordt door hun eigen
menselijke hulpbronnen?
Goed, we doen dit nu al, wanneer bedrijven en particulieren geld creëren
door middel van bankkrediet. Of we nu wel of niet kunnen zeggen dat we ons
leven “bezitten”, zeker zijn wij zijn de rentmeesters van onze tijd, van onze energie
en van de creatieve kracht die in ons huist. Als een overheid geld kan creëren op
basis van de productieve rijkdom die zij in beheer heeft, waarom zou dan een
private partij, een bedrijf of individu, niet hetzelfde kunnen doen?
Ik stel deze vraag omdat sommige monetaire hervormers denken dat dit een slecht
idee is en zij hebben hele economische filosofieën gebouwd rond goud of fiatgeld-
systemen waarin fractioneel reserve-bankieren en private creatie van
zogenaamd krediet-geld zou worden verboden. Ik zal deze kwestie met enige
diepgang behandelen omdat het een belangrijke lijn van denken is in de Nieuwe
Economie. Recente voorstellen van de monetaire historicus Stephen Zarlenga zijn
zelfs met sympathie ontvangen in de marge van de amerikaanse politiek, met
name door congreslid Ron Paul. De afschaffing van het fractioneel reserve-
bankieren maakt ook deel uit van de filosofieën van bepaalde aanhangers van de
sociale krediet-beweging, de economen van de Oostenrijkse School en vele
anderen. Hun logica leek mij in eerste instantie overtuigend: ze geven een zeer
grondige analyse van de rampzalige gevolgen van de schulden-groei tijdens de midden- en
laat-twintigste eeuw, toen geld werd losgekoppeld van goud. Een 100-procent-reserve-
systeem, zo wordt beweerd, zou het schuldenprobleem verhinderen door
beperkte groei van de geldhoeveelheid. Maar hoe zouden we dan concentratie van
rijkdom kunnen voorkomen zolang er nog rente kan worden geheven?
Met uitzondering van de Oostenrijkse School, ondersteunen de meeste
voorstanders van 100-procent reserves ook een soort van economische
herverdeling of monetaire expansie, zoals het rechtstreeks pompen van de overheids-fiat-
geld in de economie, zodat debiteuren genoeg geld kunnen krijgen om hoofdsom en rente
terug te betalen. Frederick Soddy, één van de eerste moderne
economen die de onmogelijkheid van een onbegrensde exponentiële groei erkende
en onderscheid maakte tussen geld en rijkdom, stelde een 100-procent
reserveverplichting voor banken voor, terwijl zij uitgesloten zouden moeten
worden van de schepping van geld. Bovendien zou de overheid geld moeten
scheppen in een hoeveelheid die voldoende is om deflatie te voorkomen. Irving
Fisher, één van de oprichters van de wiskundige economie en misschien wel de
grootste econoom van Amerika, deed een vergelijkbaar voorstel dat hij “100-
procent geld” noemde. Major Douglas ging zelfs nog verder door te pleiten voor
een sociaal dividend (basisinkomen), te betalen aan alle burgers.
Ik heb heel wat tijd besteed aan de vraag of fractioneel-reserve-bankieren c.q. 100-
procent-reserve-bankieren in overeenstemming is met een heilige economie. Na
een worsteling met de formidabele complexiteit van het probleem en het lezen van
kranten terug tot uit de jaren ’30, gaf ik het op en ging op de bank liggen waar het
-voorspelbaar en enigszins tot mijn grote ergernis- tot mij doordrong dat de twee
systemen niet zo fundamenteel verschillen als de meeste mensen denken. De
verwarring, die schering en inslag is op het internet, komt tot op zekere hoogte
voort uit een simplistisch en onjuist beeld van hoe fractioneel-reserve bankieren
echt werkt en op een dieper niveau uit een kunstmatige en irrelevant onderscheid
tussen wat conventioneel en wat realiteit is. Ik presenteer een alternatieve visie in
de bijlage.
Hier volstaat het om te zeggen dat de voorstellen uit dit boek kunnen passen in
beide systemen. Globaal heb ik meer sympathie voor een systeem dat privé-krediet
omvat, omdat het een organische, endogene geldschepping mogelijk
maakt – onafhankelijk van een centraal gezag. Ten tweede, omdat er dan ruimte is
voor spannende nieuwe vormen van economische samenwerking zoals
commerciële ruilhandels-netwerken en onderlinge krediet-systemen. In de
derde plaats omdat het zorgt voor veel meer flexibiliteit in de financiële
bemiddeling en kapitaalvorming. Ten vierde, omdat het interbancaire verrekening
van krediet zou vereenvoudigen. Bovendien, zoals sommige van Irving Fisher’s
medestanders zich begonnen te realiseren in het midden van de jaren ’30, is het
bijna onmogelijk te voorkomen dat fractionele-reserve deposito’s in verkapte
vormen zullen verschijnen. (6) Ik behandel dit punt in de bijlage, maar denk: zelfs
als je een schuldbekentenis afgeeft aan een vriend en je vriend geeft het aan een
andere vriend in plaats van contant geld, ben je al bezig met het verhogen van de
geldhoeveelheid.
Wat de voordelen en tekortkomingen van particuliere geldschepping via krediet
ook zijn en of de overheid fiat-geld of krediet-geld creëert in samenwerking met
een centrale bank, een veel groter deel van de geldhoeveelheid zou van buiten het
private banken-systeem komen dan nu het geval is. De reden is heel simpel: een
groot deel van ons natuurlijke erfgoed dat nu wordt gebruikt als basis voor de
creatie van privé-krediet zou gemeenschappelijk worden. Bijvoorbeeld zou een
onderneming niet langer in staat zijn een zakelijke lening af te sluiten op basis van
verwachte toekomstige inkomsten door natuurlijke
waterbronnen uit te putten. De toekomstige kosten van die uitputting zullen zijn
geïnternaliseerd en zullen terugkeren naar de gemeenschap via betalingen van
gebruiksrechten. Er zouden nog steeds mogelijkheden zijn om winst te maken,
maar dan bijvoorbeeld, als iemand een efficiëntere of productievere manier vindt
om dezelfde hoeveelheid water te gebruiken. Zulke zaken zijn een legitieme basis voor de creatie van privé-kredieten: het zou echter onwettig moeten zijn om geld te creëren door
zich iets toe te eigenen dat aan ons allen toebehoort.
Vanwege de huidige concentratie van ons gemeenschappelijk erfgoed in privé-
handen zijn de winsten die gemaakt worden puur op basis van eigendom ook zeer
geconcentreerd. Wanneer producenten (en uiteindelijk consumenten) de volledige
kosten van vastgelegde energie en grondstoffen betalen en de reële pachtprijs voor het land en andere gemeenschappelijke rijkdommen in rekening wordt gebracht, dan zal een groot deel van de rijkdom die zich nu concentreert in de handen van enkelen in plaats daarvan toevloeien naar de beheerders van die rijkdommen.
De situatie zal vergelijkbaar zijn met wat er gebeurt als een land -zoals
Venezuela of Bolivia- de olievelden nationaliseert. Buitenlandse producenten
kunnen dan nog steeds olievelden ontginnen, maar ze profiteren alleen van de dienst van de winning van de olie en niet van de eigendom van de olie zelf. Dat deel van de winst gaat naar de landelijke overheid. Wat er gebeurt met dat geld, wordt bepaald door de politiek: het zou kunnen gaan naar een kliek van corrupte ambtenaren, of het kan gaan naar projecten voor openbare werken, of het kan rechtstreeks worden betaald aan de mensen als een soort van royalty (zoals in Alaska, waar elke bewoner een jaarlijkse vergoeding van enkele duizenden dollars krijgt). Dit principe uitgebreid en toegepast -behalve op olie- op alle gemeenschappelijke natuurlijke rijkdommen, zorgt er voor dat er enorme hoeveelheden geld beschikbaar komen voor de verschillende niveaus van de overheid, in het bijzonder voor het lokale en bioregionale niveau, ter vervanging van de huidige vormen van belasting.
Een ander gevolg van de dekking van geld door gemeenschappelijke hulpbronnen is dat we veel meer gaan betalen voor veel dingen die nu goedkoop zijn, omdat de prijzen daarvan nu tot stand komen door kosten af te wentelen op anderen of door te schuiven naar volgende generaties. Goederen zouden duurder worden in vergelijking met diensten, terwijl er een economische prikkel zou zijn om te repareren, te hergebruiken en te recyclen. Het zou afgelopen zijn met de onbalans in de economie waardoor het nu goedkoper is om een nieuwe televisie te kopen dan om een oude te laten repareren. De huidige perverse financiële prikkel voor ingecalculeerde versnelde afschrijving van producten zou tot het verleden behoren. Een nieuw business-model (dat nu al vorm krijgt in sommige industrieën ) zou gaan bloeien: uiterst duurzaam, eenvoudig te repareren machines die niet verkocht, maar verhuurd worden aan de consument.
Het is pas twee generaties geleden dat apparaten met de eenvoud een broodrooster
teruggebracht werden naar de winkels om gerepareerd te worden. Zelfs schoenen en kleding werden hersteld. Niet alleen zijn deze diensten per definitie lokaal, waardoor ze bijdragen aan het stimuleren van de lokale economie, maar ook dragen ze bij aan een houding van zorg ten opzichte van onze materiële zaken en aan zorg en eerbied voor het aardse bestaan in het algemeen. Een leven dat vergeven is van wegwerpspullen is geen rijk leven. Hoe zouden we een heilige economie kunnen hebben als we haar producten -de spullen die mensen maken en uitwisselen- niet met eerbied behandelen ?
Een geldsysteem dat gebaseerd is op een eerbiedige bescherming van de natuur geeft op individueel niveau aanleiding tot dezelfde eerbiedige houding ten opzichte van de dingen die we uit natuurlijke hulpbronnen maken.
Op het collectieve niveau zal deze eerbied de vorm aannemen van een heel andere kijk op overheidsuitgaven. De enorme sommen geld die vrijkomen als de natuurlijke rijkdommen worden terug geëist ten bate van de gemeenschap als geheel, kunnen worden aangewend om de schade te herstellen die veroorzaakt is door plundering en vernietiging van ons gezamenlijke natuurlijke erfgoed. Ecologische rampen zullen onze aandacht uit harde noodzaak richten op het gezond maken van onze bossen, moerasgebieden, oceanen, de atmosfeer en elk ander
ecosysteem dat te lijden heeft gehad van de verwoestingen in het industriële tijdperk. Deze dringende behoefte zoals wij die ervaren, zal onze energie richten op verandering en herstel in plaats van op consumptie en oorlog.
Oorlog is een onvermijdelijk bijverschijnsel van een economisch systeem dat op ongeremde groei is gebaseerd. Of het nu gebeurt door de kolonisatie van landen of door de onderwerping van volkeren -we hebben een constante behoefte aan nieuwe aanslagen op sociale en natuurlijke hulpbronnen om de gulzige geldmachine te voeden. Oorlogen verhogen ook het consumptie-niveau, waardoor de overcapaciteit wordt verminderd, zoals eerder beschreven. Strijd om hulpbronnen en markten was op deze manier een primaire drijfveer voor de oorlogen van de twintigste eeuw, zowel tussen de grote mogendheden onderling als tegen iedereen die zich verzette tegen kolonialisme en imperialisme. Het beperken van het verbruik van hulpbronnen is één van de pijlers van een stabiele of krimp-economie, die de primaire drijfveer voor oorlog ombuigt en enorme sommen vrijmaakt, die ingezet kunnen worden voor de heling van Moeder Aarde.
Het geldsysteem dat ik heb beschreven zal goeddeels de eeuwenoude onrechtvaardigheid omkeren, die besloten ligt in het eigendomsrecht. Bovendien zal het de uitbuiting afschaffen van velen door weinigen alsmede de uitbuiting van toekomstige generaties. Deze zijn onlosmakelijk verbonden met de uitputting van onze natuurlijke hulpbronnen. Er is nog een lange weg te gaan, zoals vastgesteld in hoofdstuk 5: hetzelfde onrecht dat voortkomt uit het eigendomsrecht is onafscheidelijk verbonden met geld. Ik heb een nieuw “Verhaal over Waarde ” geschreven en hoe dit te integreren in een geldsysteem.
Maar wat ik tot nu toe niet heb aangeroerd is de onvermijdelijkheid dat geld -onafhankelijk van het Verhaal over Waarde, leidt tot groei of concentratie van rijkdom (of beide). Is het mogelijk om geld te behandelen als gemeenschaps-goed, op dezelfde wijze als het land of de atmosfeer? Is het mogelijk om het mechanisme van rente om te draaien, dat ertoe leidt, net als de toe-eigening van ons gemeenschappelijk erfgoed, dat diegenen die het geld bezitten louter uit het bezit ervan profiteren? Het is deze cruciale kwestie waarop we ons in het volgende hoofdstuk gaan focussen.
Opmerkingen
1. Ik moet hier toegeven dat de puur marxistische theorie het staatseigendom niet als de laatste fase van het communisme ziet, maar stelt dat de staat uiteindelijk zal
afsterven en dat waarschijnlijk daarmee ook het concept van eigendom zal verdwijnen.
2. De “tragedy of the commons” ( tragedie van de meent, de gemeenschapsgronden) is een pseudo-historische verhaal, bedoeld om het probleem van gratis winst te illustreren. Volgens dat verhaal werd een gemeenschappelijk stuk weidegrond bij een dorp overbegraasd, omdat het in het voordeel zou zijn van iedere individuele dorpeling om er zoveel mogelijk schapen op te laten grazen. Als iedereen zijn eigen voordeel zou nastreven, zou overbegrazing betekenen dat iedereen verlies zou lijden.
3. De oneerlijkheid en economische inefficiëntie van de economische pacht
werd ook door de klassieke economen erkend en bekritiseerd in de
geschriften van Adam Smith, David Ricardo en John Stuart Mill. Zie Hudson,
Michael “Deficit Commissie Follies.” Counterpunch 12/6/10.
4. Dit onderscheid is eigenlijk enigszins problematisch. De waarde van de grond
en de waarde van “verbeteringen” op het land kunnen niet altijd worden
gescheiden. Ten eerste kan de menselijke activiteit het land permanent wijzigen en
de “onderliggende waarde” veranderen. Ten tweede: verbeteringen kunnen andere
mensen aantrekken naar het gebied en globaal de grondprijzen doen verhogen, ongeacht de verbeteringen. Zo kan, paradoxaal genoeg, het verbeteren
van het land de waarde van het onderliggende ongecultiveerd land verhogen,
waardoor het aanbrengen van verbeteringen zou worden ontmoedigd. Ik denk dat
deze moeilijkheden, die tot op zekere hoogte betrekking hebben op alle
vormen van natuurlijk kapitaal, onoplosbaar zijn. Een gedetailleerde
bespreking valt echter buiten het bestek van dit boek.
5. Bij voorbeeld zou het land geleidelijk kunnen worden gekocht uit privé-eigendom door het instellen van een 3-procents grond-waarde-belasting -in eerste instantie betaald door middel van een bestaande billijke verdeling van lasten- zodanig dat bezitters pas na drieëndertig jaar belasting zouden moeten gaan betalen.
6. Econoom Henry Simons schreef Fisher in 1934: “Spaar-deposito’s,
schatkistcertificaten, en zelfs handelspapieren staan net zo dicht bij direct opvraagbare deposito’s als deze staan bij wettige betaalmiddelen.
Het hele probleem dat we nu associëren met commercieel bankieren kan
gemakkelijk weer verschijnen in andere vormen van financiële regelingen …. Weinig zou worden bereikt door het instellen van een 100%-basis voor direct opvraagbare bank-tegoeden, indien die verandering gepaard zouden gaan met toenemende neiging tot oppotten en het vergroten van mogelijkheden voor oppotten, liquide ‘kas’-middelen in de vorm van termijn-deposito’s. Het feit dat dergelijke deposito’s niet kunnen dienen als circulerend medium is niet van beslissend belang, want zij zijn een effectief alternatief medium ten bate van kas-balansen. De uitbreiding van termijndeposito’s, het vrijgeven van circulerende ‘oppotmiddelen’, zou misschien net zo inflatoir kunnen werken als de uitbreiding van de direct opvraagbare deposito’s en inkrimping net zo deflatoir.” (Citaat uit Allen: ” Irving Fisher en het 100% -reserve-voorstel” , Journal of Law and Economics 36, nr. 2 ,1993, pp 708-9.)