Wat zou het gevolg in het hiernamaals zijn, als diegenen die er het eerst waren het privé-bezit van de hemelruimte zouden opeisen en die vervolgens onder elkaar zouden verdelen op grond van een absoluut eigendomsrecht, zoals wij dat hier op Aarde doen met haar grondoppervlakte ? (Henry George)
De mens heeft de Aarde niet gemaakt en hoewel hij een natuurlijk recht had haar te bewonen, had hij niet het recht om enig deel van haar tot in eeuwigheid als zijn eigendom te bestempelen. De Schepper van Hemel en Aarde heeft toch ook niet een register ingesteld, waarin de eerste inbezitname werd vastgelegd? (Thomas Paine)
Bezitsdrang.
We hebben geleefd in een tijdperk van afgescheidenheid. Stelselmatig hebben wij onze band met de gemeenschap, de natuur en onze plaats op Aarde verloren, verbannen naar een wereld die ons vreemd is. Het verlies van deze banden is meer dan welvaartsverlies : het is een verlies dat vreet aan de kern van ons bestaan. De verarming die wij ervaren nu we afgesneden zijn van de gemeenschap en van de natuur is een verarming van onze ziel. De reden daarvan is dat we in essentie geen afgescheiden wezens zijn. Dat we dat wel zijn wordt beweerd vanuit de economie, de biologie, de politieke filosofie, de psychologie en de gevestigde religies: afgescheiden wezens met hier en daar wat onderlinge verbindingen….. maar : in wezen zíjn we verbinding!
Ooit hoorde ik Martìn Prechtel spreken over zijn dorp in Guatemala. Hij vertelde: “ Als je in mijn dorp met een ziek kind naar de medicijnman ging, zou je nooit zeggen: ‘ Ik ben gezond, maar m’n kind is ziek.’ Je zou zeggen : ‘Mijn familie is ziek’ Of, als het om een buurman zou gaan : ‘Mijn dorp is ziek’ “ Ongetwijfeld zou het in een gemeenschap als deze ondenkbaar zijn dat je zou zeggen: “ Ik ben gezond, maar het bos is ziek” . Te menen dat iemand gezond zou kunnen zijn terwijl haar familie, haar dorp of zelfs het land, het water of de Planeet ziek zijn, zou net zo krankzinnig zijn als wanneer je zou zeggen : “ Ik heb een dodelijke leveraandoening, maar dat is alleen maar m’n lever : verder ben ík helemaal O.K ! ”…… Precies zoals míjn zelfbesef ook mijn lever omvat, zo omvat het hunne de sociale en natuurlijke gemeenschap waarin zij leven.
Het moderne Ik is daarentegen een afzonderlijk en afgescheiden voorwerp in een heelal dat Het Andere belichaamt. Dit Ik is de ‘Homo Economicus’ (‘Economische Mens’) van Adam Smith, het is de ‘Ziel die in het Lichaam huist’ van de religies en het is ‘het Erfelijke Egoïsme’ van de biologie. Het ligt aan de wortels van de zich opstapelende crises van onze tijd, die allemaal variaties zijn op hetzelfde thema van afgescheidenheid : afgescheiden zijn van de natuur, van de gemeenschap en van wat we van onszelf zijn kwijtgeraakt. Het ligt aan de basis van alles wat wij gewoonlijk aanwijzen als oorzaak van de steeds verder voortschrijdende vernietiging van ecosystemen en van afbrokkeling van ons maatschappelijke bestel, zoals hebzucht of kapitalisme. Aan ons moderne zelfbesef ontspruit de overtuiging : “ Meer voor mij is minder voor jou” : vandaar dat we een op rente gebaseerd geldsysteem hebben dat dit principe exact belichaamt. In oudere gemeenschappen die op vrijgevigheid waren gebaseerd, was het tegenovergestelde waar.
Bezitsdrang ontstaat als een natuurlijk gevolg uit een vervreemdende ideologie die gevoelsbanden amputeert en ons verweesd achterlaat in een leeg heelal. Zodra we de wereld uitsluiten van onszelf, rest van ons niets dan een nietig, eenzaam wezentje dat met nietsontziende gulzigheid zoveel voor zichzelf opeist van het verloren bestaan als maar enigszins mogelijk is. Als de wereld en het hele leven op Aarde niet meer behoren tot mijn wezen, dan kan ik dat verlies op z’n minst vereffenen door mij alles toe te eigenen. Anderen met een afgesneden zelfbesef doen precies zo : daarom leven we in een wereld van moordende wedijver en kommer en kwel alom. Dat zit ingebakken in de manier waarop wij onszelf definiëren. Dat is het gemis van ons bestaan, ons aangeboren gemis van de ziel.
Verstrikt in de logica van Ik en Mijn pogen we een klein flintertje van onze verloren rijkdom te heroveren door uitbreiding en bescherming van het afgescheiden Ego en het verlengstuk ervan : geld en bezit. Diegenen die het aan materiële zaken ontbreekt om zichzelf op te blazen, doen dat in plaats daarvan met hun lichamelijke zelf. Dit is één van de redenen waarom obesitas onevenredig vaker mensen treft die in armoede leven. Koopverslaving en verslaving aan geld en bezit komen voort uit dezelfde bron als eetverslaving : beide zijn het gevolg van eenzaamheid en van louter afgesneden zijn van wat we in wezen zijn.
Uitkijkend over de oppervlaktemijnbouw, de kaalkap, de dode zones, de volkerenmoord en vernederend consumentisme vragen wij onszelf af : “ Waar komt deze monsterlijke machine die schoonheid opslokt en geld uitbraakt in godsnaam toch vandaan?” Het afzonderlijke en afgescheiden Ego, dat druk de wereld aan het afspeuren is als ware het iets fundamenteel Anders , behandelt de menselijke en de natuurlijke wereld als een willekeurige hoop gebruiksvoorwerpen alsof dat vanzelf spreekt. De rest van de wereld is fundamenteel Niet-Zelf. Wat zou iets ons kunnen schelen als het geen direct nut voor ons heeft? Descartes, die als pionier het moderne zelfbesef zo helder heeft weten te verwoorden, omschreef de ambitie van de mens om “beheerser en bezitter “ van de natuur te worden. Zoals het woord “bezitter” aangeeft, sluit het idee van bezit naadloos aan bij het afgescheiden ego.
Ons starre en bekrompen onderscheid tussen Ik en de Ander loopt op z’n einde, slachtoffer als het is van z’n eigen vooroordelen. Zoals mystici leerden kan het afgescheiden Ego zich slechts beperkte tijd handhaven, ten koste van veel. En we hebben het lange tijd gehandhaafd…: het was het fundament van een beschaving die zich richtte op het overheersen van mens en natuur. Het wezenloze van deze doelstelling komt aan het licht door de opeenstapeling van crisissen die we in deze tijd meemaken. Die crisissen kondigen voor de mensheid het einde aan van de beschaving zoals wij die kennen. Zij luiden de geboorte in van een nieuwe staat van zijn die gedragen wordt door een meer vloeiend en allesomvattend zelfbesef.
Er is een theorie over de oorsprong van het eigendomsrecht. Die brengt het in verband met onafhankelijkheidsbewustzijn of zelfbepalingsrecht, dat langzaam voortkwam uit ons vroegere gemeenschapsleven in stamverband. Charles Avila beschrijft de logica als volgt: “ Als ik van mezelf ben en mijn arbeidskracht mij toebehoort, dan is datgene dat ik maak dus ook van mij.” Hier wordt uitdrukking gegeven aan de ideologische voorwaarden voor het überhaupt kunnen bestaan van welk concept van eigendomsrecht dan ook.
De stelling “Ik ben van mezelf” is in geen enkel opzicht een universeel geldend principe in menselijke samenlevingen. In andere samenlevingen : de clan, de stam, het dorp of zelfs de gemeenschap van alle leven, zou een individuele opvatting van het Ik ondergeschikt zijn aan de gemeenschap. Daar behoort jouw arbeidskracht dus niet toe aan jezelf, maar aan iets groters dan jou. Het instituut van het eigendomsrecht is dus niet de wortel van het kwaad waar we nu mee zitten, maar slechts een symptoom van onze afgescheidenheid en isolatie. Dit boek richt zich dan ook niet op het afschaffen van het eigendomsrecht op zich, maar op het transformeren ervan als onderdeel van een groter transformatieproces van het menselijke bestaan.
Andere denkers, met name Wilhelm Reich en Genevieve Vaughan, verbinden de oorsprong van het eigendomsrecht aan de opkomst van mannelijke dominantie en een patriarchale samenleving (4). Hoewel ik de verdienste van deze argumenten erken, wil ik hier toch niet ingaan op die aspecten van geld en eigendom die sekse-gerelateerd zijn. Ik vind namelijk dat dit onderwerp een zelfstandige behandeling verdient. Ieder aspect van ons Tijdperk van Afgescheidenheid is verweven met alle andere : vervreemding van de natuur, van het lichaam en van het heilig vrouwelijke weerspiegelt de vervreemding van een wereld waarin het eigendomsrecht inhoudt dat verhandelbare voorwerpen losgerukt worden uit het geheel.
De drang om te bezitten neemt af naarmate we ons meer verbonden voelen en naarmate onze dankbaarheid toeneemt. We beseffen dan dat onze arbeid niet ons bezit is en beseffen dat wat we maken niet werkelijk van onszelf is. Zijn mijn vermogen om te werken en mijn leven zelf niet net zo’n geschenk? Als we dat beseffen, zouden we al onze creaties willen delen met alles wat heeft bijgedragen aan ons bestaan en alles wat ons het geschenk van het leven mogelijk maakte.
Bepaalde socialistische filosofen hebben in strijd daarmee dit verlangen, dat uit dankbaarheid werd geboren verkeerd geduid en er een verplichting van gemaakt. Zo rechtvaardigen zij het afpersen van individuele arbeid door de staat. We staan zogenaamd bij de samenleving in het krijt en de staat werpt zich op als deurwaarder. In minder extreme vorm wordt het heffen van inkomstenbelasting, dat op dezelfde manier een vorm van afpersing is, hiermee schijnbaar gerechtvaardigd. In beide gevallen worden we met geweld gedwongen iets te geven. Kunnen we ter vervanging daarvan niet een economisch systeem ontwikkelen dat bevrijdend werkt, dat een feest is en dat de aangeboren neiging om te geven juist beloont? Dat is wat dit boek beschrijft : een systeem dat de energie laat stromen en niet leidt tot stagnatie en opeenhoping : creatief en niet opeisend, vrijgevig en niet bezitterig.
De Oorspronkelijke Beroving.
De onafhankelijkheid van het individu was slechts een eerste stap in de richting van het moderne concept van eigendom. De meeste dingen op deze Aarde zijn immers niet ontstaan door menselijke arbeid. Binnen de logica van “wat ik maak is van mij” is het onmogelijk dat iets wat onafhankelijk van menselijke inspanning bestaat, het bezit van iemand zou kunnen zijn. Het opeisen van het eigenaarschap van de geschenken van de natuur – het land, de rivieren, de dieren, de bomen – zou neerkomen op diefstal, net zoals ik een dief ben als ik iets van jou afpak dat door jou is gefabriceerd.
In de voedingsbodem van dit besef is een indrukwekkende economische denktraditie geworteld. De meest noemenswaardige vertegenwoordigers waren P.J. Proudhon, Karl Marx, Henry George en Silvio Gesell. “Eigendom is diefstal” verkondigde Proudhon. Hij leidde de oorsprong van iedere bezitting af uit een opeenvolgende reeks van “rechtmatige” overdrachten. Op die manier komen we uit bij de eerste eigenaar : degene die het simpelweg zomaar onttrok aan de sfeer van “het Gezamenlijke” of “ van God” en het inlijfde in “het Mijne”. Gewoonlijk gebeurt dit met geweld, zoals bij de inname van de wijd uitgestrekte gebieden van geheel Noord Amerika gedurende de afgelopen drie eeuwen. Tenslotte bestond er vóór de Romeinse tijd niet zoiets als een eigendomsakte. Land was net als lucht en het water : het kon niet in eigendom worden gehouden. De eerste eigenaars konden het niet rechtmatig in eigendom hebben verkregen. Zij moeten het zich dus hebben toegeëigend.
Vaak wordt beweerd dat grondbezit een natuurlijk gevolg is van landbouw. Terwijl jager-verzamelaars weinig investeringen doen in hun grond, steekt de landbouwer zijn arbeid in grondbewerking om de grond productiever te maken qua voedselopbrengst. Het zou zeker onrechtvaardig zijn voor de boer om te het hele jaar te werken en dan met oogsttijd “verzamelaars” op visite te krijgen die van de oogst komen leven. Privé-eigendom wordt geacht mensen een prikkel te geven om verbeteringen aan de grond aan te brengen. Maar zou het niet rechtvaardiger zijn als iemand op een of andere manier de verbeteringen zou kunnen bezitten, en niet de grond zelf?
Van oorsprong lagen landrechten bijna altijd in handen van de gemeenschap en kwam het grondgebruik ten goede aan het dorp of de stam, niet aan het individu. In grote agrarische beschavingen als Egypte, Mesopotamië en de Zhou Dynastie in China bestond het concept privé-grondbezit nauwelijks. Al het land was van de koning en de koning was vertegenwoordiger van het Goddelijke op Aarde. Al het land was dus van God.
Er gaapt een enorme ideologische kloof tussen recht op eigen arbeid zoals die wordt aangewend om de grond te bewerken en het bezitten van de grond zelf. In het Westen lijkt het absolute idee van grondeigendom uit Rome afkomstig, wellicht geënt op het Griekse concept van het individu. Het was in Rome dat er sprake was van schikking van land onder ”het dominium” : het ultieme recht, het recht dat niet gebaseerd was op een ander recht, het recht dat alle andere rechten legitimeerde, terwijl het zelf geen rechtvaardiging behoeft… het recht om te gebruiken, te genieten en te misbruiken : “ “ius utendi, fruendi, abutendi” (5)
In het Oosten begon het grondeigendom expliciet als recht iets eerder, tenminste in concept. In China gaat het op z’n minst terug tot aan de heerschappij van Shang Yang in de vierde eeuw voor Christus, of zelfs vroeger, hoewel een tijd voorafgaand aan het grondeigendom zelfs toen nog als herinnering in het historisch besef lag. De bewering van Confucius dat het “in vroeger tijden” als onrechtmatig gold om het land te verkopen duidt daarop.(6) In India kende men waarschijnlijk ook reeds vanaf de zesde eeuw voor Christus of zelfs eerder het particulier grondeigendom. Het bewijs hiervoor is echter nogal tegenstrijdig.(7) In ieder geval was de overgrote meerderheid van de grond in India tot aan het tijdperk van de Britse overheersing in gemeenschapshanden. (8)
In middeleeuws Europa was het grootste deel van het land ofwel gemeenschapsbezit, of het was bezit van feodale heren die het niet “in eigendom” hadden in de volle moderne zin van het woord : als vervreemdbare handelswaar die vrijelijk gekocht en verkocht kon worden. Zij konden een zeker recht doen gelden op het land dat zij konden overdragen aan vazallen in ruil voor bepaalde diensten, zoals een aandeel in de oogst en uiteindelijk voor geld als betaling. In Engeland was het in het algemeen tot aan de vijftiende eeuw niet mogelijk om grond vrijelijk te verhandelen.(9) Daarna kwamen in Engeland dankzij de “Enclosure Acts” (10) de uitgestrekte gemeenschapsgronden in hoog tempo in particuliere handen. Dit proces voltrok zich daarmee parallel in geheel Europa, bijvoorbeeld door middel van de zogenaamde “emancipatie” van lijfeigenen.
Lewis Hyde schrijft :
Terwijl iemand vroeger kon vissen in alle rivieren en beken en kon jagen in alle wouden, stuitte hij nu op individuen die beweerden de eigenaars van deze gemeenschapsbezittingen te zijn. De basis van het het hebben van land was wezenlijk veranderd. De middeleeuwse lijfeigene was bijna het tegenovergestelde van een grondeigenaar: de grond bezat hèm. Hij kon zich niet vrijelijk bewegen van A naar B, maar toch had hij een onvervreemdbaar recht op het stuk land waar hij deel van uitmaakte. Maar nu eisten lieden het recht op om de grond te bezitten en boden het aan tegen een bepaalde pachtprijs. Terwijl een lijfeigene niet van zijn grond verwijderd kon worden, kon een pachter, als hij zijn pacht niet betaalde of zelfs op grond van willekeur door de landheer van het land gezet worden.
Net zoals met zovele andere sociale hervormingen was de bevrijding van de lijfeigenen een volgende stap in de verdere versteviging van economische en politieke macht in de handen van hen die al veel macht hadden. Hoe dan ook waren bevolkingsgroepen die vele generaties lang hun kudden vrijelijk hadden laten grazen, brandhout konden sprokkelen en hadden gejaagd in omliggende gebieden, niet meer in staat om dat nog langer te doen.(11) Deze grond behoorde toe aan de gemeenschap: het eigendom van iedereen en van niemand. Vervolgens werd het omgezet in eigendom voor altijd.
Als eigendom gelijk staat aan beroving, dan is een rechtssysteem dat gewijd is aan de bescherming van privé-eigendomsrechten een systeem dat een misdaad bestendigt. Door eigendomsrechten onaantastbaar te maken, bevestigen we de oorspronkelijke diefstal. Dit zou ons niet al te zeer moeten verwonderen indien de wetten gemaakt zouden zijn door de dieven zelf om zodoende de onrechtmatigheid van het verkrijgen van hun bezittingen te rechtvaardigen. Zulks was inderdaad het geval : in Rome en elders waren het de rijken en machtigen die zich zowel het land toeëigenden als de wetten opstelden.
Voor het geval de lezer denkt dat ik van zins ben een Marxistische betoog af te steken, wil ik hier onmiddelijk aan toevoegen dat ik niet pleit voor het afschaffen van het privé-eigendom. In de eerste plaats houdt de hele mentaliteit van afschaffing een fanatieke, abrupte en schoksgewijze verandering in, die met geweld aan onwilligen wordt opgelegd. Ten tweede is het privé-eigendom slechts een symptoom van een dieperliggende ziekte :
die van afgescheidenheid. Als we dat symptoom benaderen vanuit de mentaliteit van afgescheidenheid: van bestrijden, overwinnen en bedwingen van het kwaad, zullen we uiteindelijk blijven zitten met dezelfde ongelijkheden, maar dan in andere vorm. Per slot van rekening is zelfs op het economische vlak de private eigendom op zich niet het probleem, maar de onrechtvaardige voordelen die voortkomen uit bezit. Hoewel het verkeerd is dat iemand profiteert van het simpel in eigendom hebben van iets dat ooit gemeenschapsgoed was, zal iedereen profiteren wanneer natuurlijke hulpmiddelen in handen komen van diegenen die ze optimaal zullen gebruiken. Daaronder vallen het land, de bodem, mineralen, natuurlijke watervoorraden en het vormogen van de atmosfeer om afvalgassen op te nemen. We hebben een economisch systeem nodig dat winst-door-eigendom onrechtmatig maakt maar de vrije teugels geeft aan de ondernemersgeest die zegt : “Ik weet hoe je natuurgaven beter kan gebruiken”. Marxistische systemen schaffen niet alleen de winst op schaarse kapitaalgoederen af, maar zij maken bovendien een einde aan winst op het meest effectieve gebruik ervan. Het resultaat is gebrek aan efficiëntie en stagnatie. Kunnen we diegenen belonen die natuurlijke hulpbronnen zo goed mogelijk gebruiken zonder het blote feit van eigenaarschap te belonen? Dit boek beschrijft een geldsysteem dat de vrijheid van particulier eigendom in stand houdt , zonder dat eigenaars zichzelf onrechtvaardige voordelen kunnen verschaffen.
De privatisering van de grond, waar en wanneer die ook maar plaatsvond, bracht weldra concentratie van rijkdom met zich mee. In de vroeg-Romeinse tijd behoorde de grond toe aan de gemeenschap, niet aan individuele personen, de tuin voor eigen gebruik uitgezonderd: “De graanakker viel onder het publiekrecht.” (12) . Naarmate het Romeinse rijk zich door veroveringen uitbreidde, bleven de nieuwe landen niet lang in “publieke” handen, maar werden ingelijfd in de bezittingen van van de rijkste families, de klasse van patriciërs. Aldus werd de trend gezet voor vele komende eeuwen. Hun landgoederen groeiden ook ten koste van de oorspronkelijke plebejers met eigen grond, die zelf regelmatig werden opgeroepen om in de legioenen te dienen. Zij konden in geen geval economisch concurreren met de goedkope slavenarbeid die op de landgoederen werd gebruikt. Wanhopig staken zij zich in steeds verder oplopende schulden. Omdat land een vervreemdbaar goed was geworden, werden zij uit hun hoeven verdreven en vervielen zij tot de bedelstaf, tot banditisme, of, als ze geluk hadden, gingen ze in de stad aan de slag als ambachtslieden.
Toen voor het Romeinse rijk het tij keerde en de aanvoer van verse slaven stagneerde, schakelden veel grootgrondbezitters over op pachtboeren, de coloni, om hun land te bewerken. Gedwongen door schuldenlasten werden deze pachtboeren uiteindelijk de middeleeuwse lijfeigenen. Zie het op deze manier: als jij een onaflosbaar bedrag aan mij schuldig bent, dan ben jij verplicht om zoveel als je kunt terug te betalen. De opbrengsten van jouw arbeid behoren daarna voor altijd aan mij toe. De Amerikaanse faillissementswetgeving vertoont hiermee grote overeenkomsten. De “Hervormings” -wet op de Faillisementen” van 2005 dwingt mensen die failliet zijn verklaard om een deel van hun toekomstige inkomsten toe te zeggen aan hun schuldeisers.(13). Eveneens zijn er grote overeenkomsten met de aflossingsverplichtingen van Derde Wereld-landen, die gedwongen worden om hun economieën te herstructureren en al hun economische overschotten af te staan ten behoeve van eeuwigdurende afbetaling van schulden. Dit is het moderne lijfeigenschap : gedwongen om te werken voor diegenen die geld hebben, zoals de lijfeigenen gedwongen waren om te werken voor de grondeigenaren. Hun positie wordt omschreven als “schuldhorigheid”.
De overeenkomst tussen het oude Rome en de huidige tijd is opvallend. Zowel nu als toen wordt de rijkdom steeds meer geconcentreerd in handen van weinigen. Zowel nu als toen zien mensen zich gedwongen zich levenslang in niet-aflosbare schulden te steken teneinde te voorzien in eerste levensbehoeften. Ging het vroeger om toegang tot grond, tegenwoordig gaat het om toegang tot geld. De slaven, horigen en pachters offerden een leven van noeste arbeid aan de verrijking van de grondbezitters. In de huidige tijd gaan de opbrengsten van onze arbeid naar de bezitters van geld.
Eigendom is diefstal. Deze overtuiging gaat in de geschiedenis van het radicale denken meestal samen met woede en wraaklust jegens de dieven.Toch ligt het allemaal niet zo eenvoudig. De eigenaars van rijkdom, of zij die nu geërfd hebben of niet, hebben een aangeboren rol die noodzakelijkerwijze voortkomt uit de mythen van onze beschaving. Deze mythen dwingen ons om de wereld te veranderen in eigendom en geld, of we ons daar nu bewust van zijn of niet.
Laten we onze psychische energie niet verspillen door de rijken of zelfs de oorspronkelijke plunderaars te haten. Als we in hun schoenen zouden staan, zouden we precies dezelfde rol hebben gehad. Ongetwijfeld hebben de meesten van ons op één of andere manier een aandeel in de voortdurende diefstal van ons gemeenschapsbezit. Laten we ons niet aan haat overgeven : we zouden dan het Tijdperk van Afscheiding alleen maar verlengen. Net zoals de Bolsjewieken zouden we een revolutie ontketenen die niet radicaal genoeg zou zijn en we zouden op die manier de oude orde in een andere, verwrongen vorm voortzetten. Maar laten we evengoed de aard en de gevolgen van de onbewuste misdaad van de eigendom niet uit het oog verliezen, zodat we onze wereld kunnen laten terugkeren naar haar oorspronkelijke en nog steeds latente staat van algemene overvloed.
De transformatie van het recht op het benutten van de grond tot een onvoorwaardelijk eigendomsrecht was een geleidelijk proces. Dit proces mondde uit in de praktijk van het verkopen van land voor geld. Bedenk dat dit een verandering in opvattingen was. Het is niet de grond zèlf die toestemming geeft om in bezit genomen te worden : dit is een menselijke projectie op de werkelijkheid. Grondeigendom, zoals eigenlijk alle vormen van eigendom, zegt meer over ons eigen wereldbeeld dan over de eigendommen zelf. De hier beschreven transitie heeft plaatsgevonden vanaf vroeger tijden, toen bezit van grond net zoals dat van de lucht , de zon of de maan ondenkbaar was, tot aan onze huidige tijd, waarin vrijwel iedere vierkante meter onderworpen is aan één of andere vorm van eigendomsrecht. Dit is het ware verhaal van de verandering van onze visie op de kosmos en onze plaats daarin.
De Georgistische Traditie
Het onderscheid tussen het gebruiksrecht en het eigendomsrecht weerspiegelt het oorspronkelijke onderscheid tussen datgene wat door mensenhand geproduceerd is en dat wat er altijd al was. Het is voort blijven bestaan in het huidige onderscheid tussen eigendom van onroerend goed en dat van roerende goederen. Dit onderscheid vormde gedurende tientallen eeuwen de aanleiding voor sociale hervormingsidealen.
In het romeinse rijk werd de wettelijke basis van het eigendomsrecht gelegd zoals we dat nu kennen. Het hoeft ons niet te verwonderen dat als reactie daarop in die tijd reeds de eerste critici van het eigendomsrecht voor het voetlicht traden. In de derde en vierde eeuw verkondigden met name de vroeg-christelijke leiders duidelijk, dat aardse goederen voor iedereen waren als geschenken om met elkaar te delen. Ambrosius schreef: “ Rijk en arm zullen gelijkelijk genieten van de schitterende pracht van het universum… God’s woonstee is gebouwd voor rijk en arm gezamenlijk “ en “ God de Vader heeft deze aarde willen bestemmen als het gemeenschappelijke bezit van iedereen en met haar vruchten heeft hij iedereen willen onderhouden.” (14) Elders schrijft hij dat privé-eigendom niet natuurlijk is: “Want de natuur heeft alles voortgebracht voor iedereen gemeenschappelijk.” Dus God heeft alles geschapen op zo’n manier dat alles gemeenschapsbezit is. De natuur is daarom de moeder van het publiekrecht. Het privaatrecht is wederrechtelijke inbezitname. (15)
Andere Christelijke kerkvaders, met name Johannes Chrysostomos, Augustinus, Basilius de Grote en Clementinus verkondigden iets soortgelijks en moedigden hun aanhangers aan Jezus’ leer letterlijk na te volgen en al hun bezittingen aan de armen te geven. Hun filosofie was niet vrijblijvend : vele van deze leiders deden consequent datgene wat ze predikten ook zelf. Ambrosius, Basilius en Augustinus bezaten aanmerkelijke rijkdommen voordat ze toetraden tot de geestelijkheid. Ze hadden alles weggegeven.
In tegenstelling tot de leer van haar grondleggers vergaarde de Kerk zelf uiteindelijk aanzienlijke bezittingen en sloot bondgenootschappen met de machtigen der Aarde. De leer van Jezus verwerd tot wereldvreemd ideaal, aan niemand echt aan te bevelen. Het Koninkrijk Gods werd overgebracht van de Aarde naar de Hemel. Dit was een belangrijke mijlpaal in de ideologische scheiding van geest en stof. Aldus werd bijgedragen aan de huidige ontheiliging van de stoffelijkheid, in het bijzonder die van geld. Ironisch genoeg hebben zelfs de meesten die tegenwoordig het Christelijk geloof belijden alles op z’n kop gezet en associeren socialisme met atheïsme en rijkdom met de gunsten van God.
De vroege Kerkvaders verwezen menigmaal naar het onderscheid tussen wat mensen door eigen inspanning produceren en datgene wat aan de mensheid als geheel door God werd geschonken voor gezamenlijk gebruik. Deze vroegere verontwaardiging over de toe-eigening van gemeenschapsbezit vond weerklank bij vele maatschappijcritici en economische hervormers van de laatste eeuwen. Zij stelden creatieve maatregelen voor om het te verhelpen. Eén van vroegste critici was Thomas Paine. Hij schreef.
En omdat het onmogelijk is om de verbeteringen die tot stand gebracht zijn te scheiden van de Aarde zelf waarop die verbeteringen zijn aangebracht, kwam het idee van grondeigendom voort uit die onlosmakelijke verbinding. Niettemin is het echter waar, dat slechts de waarde van de verbetering gezien kan worden als privé-eigendom en niet de aarde zelf….. Iedere eigenaar van bewerkt land is daarom de gemeenschap een grondpacht schuldig voor de grond die hij bewerkt. Ik zou geen andere term kunnen bedenken om dit idee tot uitdrukking te brengen. (16)
De eerste econoom die dit idee ten volle uitwerkte was Henry George. Hij verwoordde het op overtuigende wijze in zijn klassieke werk Vooruitgang en Armoede. Hij ging uit van het zelfde principe als Thomas Paine en de eerste Christenen:
Maar door wie is de Aarde zo geschapen, dat een mens haar eigendom kan opeisen, of van enig deel het recht kan hebben het weg te geven, te verkopen of te vermaken? Aangezien de Aarde niet door ons is gemaakt, maar slechts een tijdelijke woonplaats is waarop de opeenvolgende geslachten elkaar afwisselen en aangezien wij ons hier bevinden met gelijkwaardige toestemming en bij hetzelfde goedvinden van de Schepper, is het duidelijk dat niemand het exclusieve recht van grondeigendom kan hebben en dat het recht van mensen op grondgebruik voor iedereen gelijk en onvervreemdbaar dient te zijn. Er moet wel een exclusief bezit van grond zijn, omdat degene die het gebruikt een gewaarborgd bezit moet hebben teneinde zelf van vruchten van zijn arbeid te kunnen profiteren. Zijn bezitsrecht moet echter beperkt worden door het gelijke recht van allen en moet daarom worden gesteld worden onder voorwaarden van compenserende afdracht door de bezitter aan de gemeenschap van een gelijke waarde voor het waardevolle voorrecht dat aan hem verleend is. (17)
Waarom zou iemand moeten kunnen profiteren van de gebruikswaarde van grond uitsluitend omdat hij er de eigenaar van is, in het bijzonder wanneer dat eigenaarschap gebaseerd is op onrecht dat in het verleden begaan is? In overeenstemming daarmee stelde Henry George zijn beroemde eenheidsbelasting, de Single Tax voor: een 100-procents belasting op de “economische pacht” die voortkomt uit de grond. Deze zou ingevoerd moeten worden als een belasting op de waarde van de grond, zoals die zich onderscheidt van de waarde van de verbeteringen die aan de grond zijn aangebracht. Zo zouden bijvoorbeeld wel de grond, maar niet de gebouwen en gewassen belast moeten worden. Hij noemde het ‘single’ (enkel, uitsluitend), omdat hij de afschaffing van alle andere soorten belasting bepleitte, redenerend dat het net zo goed diefstal is om rechtmatig privé-bezit te belasten, als dat het diefstal is om te profiteren van iets dat aan iedereen toebehoort. De geschriften van Henry George veroorzaakte een massale politieke beweging die er voor zorgde dat hij bijna werd verkozen tot burgermeester van New York. Natuurlijk zat degevestigde financiële elite hem helaas op alle fronten dwars. (18)
Zijn ideëen zijn her en der over de hele wereld overgenomen en hebben een grote invloed gehad op het economische denken. De twee plaatsen waar ik het grootste deel van mijn leven heb doorgebracht, Taiwan en Pennsylvania, heffen belasting op de onderliggend waarde van de grond.
Eén van de bewonderaars van Henry George, Silvio Gesell, stelde iets soortgelijks voor als de grondbelasting: het gemeenschapsbezit van alle grond en het beschikbaar stellen ervan voor private huurkoop tegen een tarief dat de economische pacht benadert.(19) Gesell volgt een boeiende redenering met een opmerkelijk vooruitziende blik in zijn begrip van de ecologie en van het Zelf dat zich met de wereld verbonden weet. Lees deze uitzonderlijke passage uit het jaar 1906 maar eens:
Vaak horen wij het volgende beweren: ‘De mens heeft een natuurlijk recht op de Aarde’. Maar dat is onzin, want dan zou men ook kunnen zeggen dat de mens een natuurlijk recht heeft op zijn ledematen. Als we het in dit verband over rechten hebben zouden we ook moeten zeggen dat een pijnboom het recht heeft om zijn met zijn wortels in de Aarde door te dringen. Kan de mens zijn leven slijten in een ballon? De Aarde behoort toe aan de mens en maakt organisch deel uit van het menselijk bestaan.
We kunnen ons de mens niet voorstellen zonder de Aarde, net zomin als zonder hoofd of zonder maag. De Aarde is net zo goed een deel, een orgaan van de mens als zijn hoofd. Waar begint en eindigt het menselijke verteringsstelsel? Het heeft geen begin of einde, maar vormt een gesloten systeem zonder begin of einde. De stoffen die de mens nodig heeft om in leven te blijven zijn onverteerbaar in rauwe toestand en moeten een voorbereidend verteringsproces ondergaan. En dit voorbereidende werk wordt niet door de mond gedaan, maar door de plant. Het is de plant die de stoffen verzamelt en omzet zodat ze tot voedingsstoffen worden in hun gang door het verteringskanaal. Planten en de ruimte die ze innemen zijn net zo goed een deel van de mens als zijn mond, zijn tanden of zijn maag.
Zouden we dan aan individuele mensen kunnen toestaan om delen van de Aarde, als delen van onszelf, voor zichzelf op te eisen als hun exclusieve eigendom en om grenzen op te richten en met hulp van waakhonden en getrainde slaven ons weg te houden van delen van de Aarde en zo, als het ware, lichaamsdelen van onszelf af te scheuren? Staat een dergelijke gang van zaken niet gelijk aan zelfverminking? (20)
Gesell vervolgt zijn betoog in rake woorden, door te zeggen dat deze verminking zelfs ernstiger is dan de amputatie van een lichaamsdeel. Want een verwonding van het lichaam geneest, maar …
..de wond die achterblijft na de amputatie van een stuk land blijft voor altijd etteren en heelt nooit. Op iedere pacht-betalingsdag opent de wonde zich opnieuw en gutst het gouden bloed naar buiten. De mens trekt lijkbleek weg en strompelt waggelend verder. De amputatie van een stuk land van ons lichaam is de meest bloedige van alle soorten operaties. Het laat een gapende, etterende wonde achter, die niet kan genezen tenzij het geroofde lichaamsdeel weer wordt aangezet.
Ik denk dat dit een wond is die we allemaal voelen, niet alleen als de pacht die ingebakken zit in de kosten van alles wat we kopen, maar ook als het ontnemen van spirituele rechten.
Enige tijd geleden reed ik met een Franse vrouw over de landwegen van centraal Pennsylvania. De zacht glooiende bergen en brede valleien wenkten ons uitnodigend en we besloten een wandeling te gaan maken. Het leek alsof de bodem sméékte om door onze voeten betreden te worden. We besloten een plaats te zoeken om te stoppen en te wandelen. We reden een uur lang, maar we vonden nergens een veld of bos dat niet gesierd was met borden “Verboden Toegang”.
Iedere keer als ik er één zie voel ik dat als een pijnlijk verlies. Iedere eekhoorn heeft meer vrijheid dan ik. Deze borden gelden alleen voor menselijke wezens. Er ligt een universeel principe in vervat: het instituut van de eigendom. De inlijving van het niemandsland heeft iedereen armer gemaakt. De belofte van vrijheid in dat uitgestrekte groene landschap was niets meer dan een illusie.
Woody Guthrie’s rake songtekst laat horen hoe het in wezen is(21):
Een reusachtige muur doemde op:
En die muur wilde mij tegenhouden….
Er was een bord op die muur geplaatst …
En dat bord dat zei :
“Verboden Toegang”…
Maar op de achterkant stond niets …:
En die kant was gemaakt voor jou en mij…. !
Na driehonderd jaar economische vooruitgang zijn we dusdanig verarmd, dat we de rijkdom en vrijheid van een eekhoorn missen. De inheemse mensen die hier vóór de aankomst van de Europeanen leefden konden gaan en staan waar ze wilden. Zij hadden de vrijheid om gewoon te zeggen : “Laten we die berg beklimmen!”, “Laten we in die rivier gaan zwemmen!”, of “Laten we in die rivier gaan vissen…” Zelfs de meest welgestelden onder ons hebben tegenwoordig niet diezelfde vrijheid. Zelfs een kapitaal miljardairs-landgoed is kleiner dan het domein van een jager-verzamelaar.(22)
De situatie is anders in grote delen van Europa: in Zweden bijvoorbeeld staat het het recht van vrije toegang – het Allemansrät – iemand toe om te wandelen, bloemen te plukken, voor een paar dagen te kamperen, te zwemmen of te skiën op privé-grond ( mits niet te dicht bij een woning). Ik heb een paarden-liefhebster ontmoet, die enthousiast vertelde hoe in Ierland alle hekken die toegang geven tot weiden en lanen geopend kunnen worden. “Toegang Verboden” kent men hier niet: het land is door iedereen vrij te betreden. De ruiters respecteren op hun beurt de boer en het land. Men houdt zich aan de regels om te voorkomen dat dieren of grasland verstoord worden.
Ik denk niet dat er een Amerikaan te vinden zal zijn die, als hij van dit systeem hoort, niet een gevoel van gevangenschap en verlies zal bekruipen bij het aanschouwen van de uitgestrektheid van zijn land met al zijn hekken, afzettingen en verboden-toegangsborden. Kun je de “wonde” van Gesell voelen nu het land van ons is “geamputeerd”? Gesell’s enorme verdienste overtreft die van Henry George. Hij paste soortgelijke denkbeelden toe op het geldsysteem als die over grondbezit. Hij bedacht een geldsysteem dat ik verderop in dit boek na grondige voorbereiding zal beschrijven als cruciaal element van een heilige economie.
Alleen al het belasten van de grond waarop Henry George hamerde was reeds controversieel onder de progressieven van zijn tijd. Het heeft in de huidige tijd zelfs nog minder zin. Immers veel van het andere gemeenschapsgoed is sindsdien onder het regiem van het privé-eigendom komen te staan.(23). De door Hyde geformuleerde “vermarkting van voorheen onvervreemdbare zaken” betreft nu veel meer dan alleen het land. Het is vrijwel alles gaan omvatten wat voor ons menselijk bestaan en ons menselijke geluk van wezenlijk belang is. Onze verbindingen met de natuur, met de cultuur en met de gemeenschap zijn afgekapt, verwijderd en aan ons terug verkocht. Tot nu toe heb ik me gericht op de grond, maar vrijwel al het andere wat aan de gemeenschap toebehoorde heeft hetzelfde lot ondergaan. Intellectueel eigendom laat het meest duidelijke voorbeeld zien. De revenuen die men opstrijkt bij het bezitten ervan spelen een soortgelijke rol als bij grondbezit. ( Mocht je van mening zijn dat intellectueel eigendom iets anders is dan land omdat het door mensen is gecreëerd, lees dan verder!) Maar er is één soort van bezit dat alle andere bevat en overtreft : het eigendom van geld. In de financiële wereld speelt rente dezelfde rol als opbrengsten uit licenties en pacht. Op die manier is verzekerd dat welvaart die voortgebracht wordt door menselijke creativiteit en arbeid toevloeit naar mensen die geld bezitten. Geld is fundamenteel net zo misdadig als andere vormen van eigendom: een permanente diefstal die zowel de beroving van de gemeenschap afdwingt als die tegelijkertijd belichaamt.
Om de heiligheid van de economie te herstellen zullen we deze beroving moeten beëindigen : het is per slot van rekening een vorm van diefstal en een ontwaarding van een goddelijk geschenk. Het betekent vernedering van wat eens heilig, uniek en persoonlijk was tot niet meer dan koopwaar.
Het is niet meteen duidelijk dat het recht om te profiteren van enkel het eigendom van geld net zo weinig te rechtvaardigen is als het zonder meer bezitten van grond. Tenslotte is geld, in tegenstelling tot land, een menselijk product. We verdienen geld door de inzet van onze menselijke gaven: onze energie, onze tijd en onze creativiteit. Het staat toch buiten kijf dat de vruchten van dit werk rechtmatig toekomen aan de werker? Daarom hoeft toch ook al het geld in wezen niet onrechtmatig te zijn?
Deze zienswijze is naief. In werkelijkheid is geld fundamenteel en onlosmakelijk
verbonden met het omzetten van de gemeenschapsgronden in privé-eigendom,
waarvan het ultieme en definitieve stadium een toestand is van alleen maar
“nog zo’n stuk koopwaar dat van hand tot hand gaat”….
Op dezelfde wijze zijn ook andere elementen van ons natuurlijke en culturele erfgoed van hekken voorzien , afgegrendeld, tot eigendom verworden en tenslotte….als “goederen en diensten” tot zaken gemaakt die we kunnen terugkopen met geld. Dat wil nu ook weer niet zeggen dat het immoreel is om voor geld te werken : je kunt beter stellen dat het immoreel is om het geld voor jóú te laten werken…Wat pachtbetaling is voor grond, is hetzelfde als rentebetaling met betrekking tot geld. Geld is het dode lichaam van het gemeenschappelijke erfgoed, de belichaming van alles wat ooit gemeenschapsgoed was en aan iedereen vrij stond om te gebruiken. Het is nu omgetoverd tot eigendom in z’n meest zuivere vorm. In de eerstvolgende hoofdstukken zal ik deze bewering onderbouwen en precies beschrijven hoe en waarom rentedragend geld van nature onze gemeenschapsgoederen moet opslokken, onze Planeet moet verwoesten en de overgrote deel van de mensheid moet onderwerpen in horigheid.
Noten
- Aardnoot. In navolging van Jan Juffermans van de Kleine Aarde is Aarde steeds met een hoofdletter geschreven, evenals minder belangrijke begrippen als Ego etc. (vertaler).
- Hazelnoot. Zo boven, zo ook beneden. Door de natuur tot tegenstander te maken, of op z’n best tot een voorraad “grondstoffen”, zal het geen verwondering wekken dat zich een overeenkomstige verhouding tot ons lichaam openbaart. De kenmerkende aandoeningen van onze tijd zijn auto-immuunziektes. We somatiseren onze verwarring van Eigen en Niet-Eigen. Het dorp, het bos en de planeet maken onlosmakelijk deel uit van onszelf. Maar wij ervaren ze als iets Anders. Op dezelfde manier verwerpt ons immuun-systeem ons lichaams-eigen weefsel. Het is daarom onvermijdelijk dat we de natuur aandoen wat we onszelf aandoen.
- Walnoot. Avila, Charles. (2004) Ownership: Early Christian Teaching, p. 5.
- Paranoot. Zelfs vandaag de dag kennen we het hogere besef dat onze arbeid inderdaad niet van onszelf is. Dit manifesteert zich in de wens om voor iets te werken dat groter is dan onszelf, om ons werk te wijden aan een goede zaak die ons rationele eigenbelang overstijgt. Religieus ingestelde mensen zouden dit omschrijven als “ je leven opdragen aan God”. Anders gesteld zou je kunnen zeggen dat we de behoefte hebben om ons werk en haar producten als geschenk aan te bieden, evenals alle vaardigheden en talenten waaruit het voortkomt. We voelen ons daarmee geestelijk vervuld in het weten dat we gehoor geven aan onze roeping hier op Aarde. Intuītief weten we dat we onze gaven moeten doorgeven en niet oppotten om er kortstondig en zonder werkelijke waarde ons afgescheiden Ego mee op te blazen.
- Hoge noot. Zie bijvoorbeeld Wilhelm Reich’s Sex-Pol and Genevieve Vaughan’s “Gift Giving as the Female Principle vs. Patriarchal Capitalism.”
- Harde noot. Avila (2004) Ownership: Early Christian Teaching, p. 20.
- Vrolijke noot. Xu, Ancient China in Transition, p. 112. Dit boek wil de Confuciaanse positie interpreteren als een kritiek op de concentratie van bezit. Deng, “A Comparative Study on Land Ownership,” p. 12. Deng houdt vol dat het in vroeger tijden ongeoorloofd was om land over te dragen, aangezien het allemaal eigendom van de koning was. Deng! redeneert als klap op de Chinese Vuurpijl ( whats in a name…) dat in de praktijk de grond noch vervreemdbaar , noch vervangbaar was op z’n minst gedurende de Dynastie van de Middeleeuwse Liederen.
- Altekar, State and Government in Ancient India, p. 273-4.
- Kuhnen, Man and Land, Sec. 2.1.1 and 2.1.2.
- Deng, “A Comparative Study on Land Ownership,”
- Hyde, The Gift, p. 121.
- Natuurlijk kwamen de boeren in verzet tegen de onteigening van hun gemeenschapsgronden en ontketenden een bloedige strijd die bekend staat als de duitse Boerenoorlog. Het is dezelfde strijd die overal op onze Aarde telkens en telkens weer oplaait wanneer eigendomsrechten binnendringen in alweer de volgende sfeer van menselijke betrekkingen. Zoals Hyde stelt: “ De Boerenoorlog was dezelfde oorlog die de amerikaanse Indianen moesten voeren met de europeanen : een oorlog tegen de vermarkting van voorheen onvervreemdbare eigendommen.
- Avila, Ownership: Early Christian Teaching, p. 16. Een citaat uit antieke bronnen van H. F. Jolowicz en Barry Nicholas, Historical Introduction to the Study of Roman Law, p. 139.
- Bovendien heeft een bankroet geen gevolgen voor veel soorten schuldverplichtigen. Belastingschulden, alimentatieverplichtingen en studieschulden moeten dan gewoon betaald worden. Op het moment van dit schrijven overtreft de totale studieschuld in de V.S. de totale creditcard-schuld. Zo wordt een zware last op de schouders van afstuderende studenten gelegd.
- In Psalmum CXVIII Expositio, 8, 22, PL 15:1303, geciteerd door Avila, Ownership: Early Christian Teaching, p. 72.
- Avila, Ownership: Early Christian Teaching, p. 74.
- Paine, Agrarian Justice, par. 11-12.
- Henry George “The Single Tax.”
- Nog een reden voor deze politieke afgang was dat George star dogmatisch was en iedere vorm van politieke samenwerking afwees met iedereen die niet compromisloos zijn Single Tax wilde onderschrijven.
- Het economische begrip pacht verwijst naar de opbrengsten van eigendom, zoals pachtopbrengsten, huuropbrengsten, royalties, dividend en renteopbrengsten.
- Gesell, The Natural Economic Order,deel 2, Hoofdstuk 5, “The Case for the Nationalization of Land.” Duits : „Die Natürliche Wirtschaftsordnung“ Teil II Kapitel 5, Rudolf Zitzmann Verlag; Lauf bei Nürnberg; 9. Auflage; August 1949; Herausgeber: Karl Walker http://userpage.fu-berlin.de/~roehrigw/gesell/nwo/2_5.htm
- Uit : “This Land is Your Land.” Dit couplet is gewoonlijk niet opgenomen in de songbooks.
- De lezer zou kunnen opwerpen dat ook dieren een territoriumdrift kennen, zodat ze niet zomaar vrijelijk kunnen rondzwerven. Niet alle dieren kennen echter een territoriumdrift en voor dieren die dat wel hebben is het territorium voor de hele groep bestemd en niet voor het individuele dier. Zo was het ook met de mens gedurende het grootste deel van ons bestaan op Aarde. Moeten we ons territorium dan afperken en beperken tot het niveau van het kerngezin? Of zullen we onze gemeenschap lekker gezellig uitbreiden totdat die de Aarde als geheel omvat?
- Er zijn andere in het oog springende problemen met het program van Henry George. Met name is het erg lastig om de waarde van de grond zelf te onderscheiden van de waarde van de verbeteringen die erop zijn aangebracht. De reden daarvan is in het bijzonder dat de intrinsieke waarde van de grond niet alleen wordt bepaald door haar fysieke eigenschappen, maar ook door haar relatieve ligging ten opzichte van andere grondstukken die bewerkt zijn en waarop verbeteringen zijn aangebracht.
(Opmerking van vertaler: het is natuurlijk de vraag of een bewerking aan te merken is als verbetering of als verslechtering…) Door te bouwen op je land trek je anderen aan om in de buurt te gaan bouwen. Op die manier verhoog je de waarde van “jouw” eigen land en maak je het aantrekkelijk voor anderen om grond als speculatieobject te kopen en niet te bebouwen. Daarom geef ik de voorkeur aan de aanpak van Silvio Gesell om de grond te verhuren om het probleem van de economische pachtopbrengsten te verhelpen.