Geld en Geest.
De macht om een collectieve hallucinatie van schaarste tot stand te brengen, is slechts één voorbeeld van hoe geld onze waarneming beïnvloedt. Dit hoofdstuk onderzoekt een aantal diep psychologische en spirituele effecten van geld: op hoe we de wereld zien, op onze geloofsovertuigingen, onze filosofie, en zelfs onze wetenschap. Geld zit ingebakken in onze geest, in onze perceptie en onze identiteit. Daarom lijkt het, wanneer een geldcrisis uitbreekt, alsof hiermee tevens de structuur van onze realiteit uiteenvalt–onze hele wereld lijkt in elkaar te storten. Toch vormt juist dát ook een belangrijke reden voor optimisme, want het bewijst dat geld slechts een denkbeeldige creatie is die we kunnen veranderen. Met welke nieuwe inzichten, welke nieuwe collectieve acties, zou een nieuw soort geld gepaard gaan?
We zijn inmiddels al bij hoofdstuk 3, en ik heb nog steeds geen definitie van ‘geld’ gegeven! De meeste economen verwijzen naar de functies van geld en definiëren het daarom als ruilmiddel, rekeneenheid, en waardebepaling. Met die definitie als uitgangspunt dateert men het verschijnen van het eerste ‘geld’ al heel vroeg, soms wel vijfduizend jaar geleden, in de vorm van standaard handelsgoederen zoals graan, olie, vee of goud die als betaalmiddel dienst deden. Maar wanneer ík over geld spreek, bedoel ik iets totaal anders, en verwijs ik naar iets dat zich voor het eerst in Griekenland manifesteerde, in de zevende eeuw vóór onze gangbare jaartelling. Dat was mogelijk de eerste keer dat geld zijn loutere handelswaarde oversteeg, en een afzonderlijk iets werd. Vanaf dat moment hebben we het niet alleen over wat geld doet, maar ook over wat het ís.
Munten, zo wil de economische folklore, werden ontwikkeld om de waarde van het handelsmetaal waaruit ze bestonden door gewicht en zuiverheid te garanderen. Hun waarde, zegt men, kwam geheel van het goud of zilver waaruit ze gemaakt waren. Maar, vergelijkbaar met hoe geld van oorsprong geen echt ruilmiddel is, en zoals schaarste uiteindelijk alleen op een veronderstelling berust, is ook de herkomst van munten ontsproten aan de fantasie van economen. Maar wel een fantasie die gestaafd lijkt door illustere verdedigers. Aristoteles schreef:
De meeste levensbenodigdheden zijn niet eenvoudig mee te nemen, vandaar dat mensen afspraken maakten om in de contacten met elkaar iets te gebruiken dat intrinsiek bruikbaar was en gemakkelijk toepasbaar op de levensbehoeften, zoals bijvoorbeeld metaal, zilver en dergelijke. Aanvankelijk was de waarde hiervan meetbaar door de omvang en het gewicht, maar na verloop van tijd drukte men er een stempel op waarop gewicht en waarde stonden af te lezen, zodat men zich die moeite kon besparen. (1)
Op zich lijkt deze voorstelling van feiten best aannemelijk, maar historisch bewijs lijkt het te weerleggen. De allereerste, in Lydië geslagen munten, bestonden uit elektrum, een natuurlijke legering van goud en zilver, van een vaak sterk uiteenlopende samenstelling.(2) Geslagen munten verspreidden zich hierna snel naar Griekenland, waar ze, ondanks hun redelijk consistente gewicht en puurheid, vaak toch een hogere waarde vertegenwoordigden dan de waarde van het gebruikte zilver. (3) Sommige stadstaten (waaronder Sparta) sloegen zelfs munten van eenvoudige metalen als ijzer, brons, lood of tin: de directe waarde van deze munten was te verwaarlozen, maar ze deden niettemin dienst als geld.(4) Dus: gestempelde munten vertegenwoordigden een waarde (die we volgens de historicus Richard Seaford ‘vertrouwenswaarde’ kunnen noemen) die groter was dan een identiek, maar ongestempeld, schijfje metaal. Waarom? Wat was de mysterieuze macht die uitging van een simpel merkteken? Het garandeerde geen puurheid of gewicht, noch gold het als verlengstuk van de persoonlijke macht van een heerser of religieuze macht. Seaford merkt op:
“Waar zegels de macht van hun eigenaar vertegenwoordigen, daar ontbreekt die eigenschap bij munten.”(5) Maar bij munten verleent het merkteken een waarde aan het metaal. Dat doet het niet via het overbrengen van macht (magisch of anders) op een stukje metaal, maar door er een teken aan te verbinden die het bij een duidelijke categorie van dingen indeelt, de categorie van gecertificeerde munten…. Het muntmerk … fungeert inderdaad louter als teken.(6)
Tekens zelf hebben geen intrinsieke macht, maar ontlenen die aan menselijke interpretatie. Als een samenleving een interpretatie algemeen aanvaardt, verbindt ze een sociale status aan tekens en symbolen. Het nieuw type geld dat in het antieke Griekenland zijn intrede deed, ontleende zijn waarde aan een sociale overeenkomst, verbeeld door de merktekens op de munten. (7) Die overeenkomst is de essentie van geld. Dat is tegenwoordig duidelijk te zien, met al het digitale geld (verkeer) alsook de munten en biljetten die niet meer waarde dan een stukje toiletpapier hebben, maar die overeenkomst gold net zo goed ten tijde van de oude Grieken. Díe hervormers die pleiten voor het slaan van gouden munten, als manier om terug te keren naar de goeie ouwe tijd van het ‘echte geld’, proberen terug te keren naar iets wat er –misschien op enkele uitzonderlijke momenten in de geschiedenis na – nooit was, als naar een ideaal. Ik geloof dat de volgende stap in de evolutie van ons geld niet een teruggrijpen zal zijn naar een vroegere geldsoort, maar de transformatie van een onbewuste naar een bewuste belichaming van onze overeenkomsten.
In de loop van 5000 jaar evolueerde geld van pure handelswaar naar een in metaal geslagen symbool, naar puur symbool vandaag. Heilige Economie poogt niet die evolutie teniet te doen, maar haar te voltrekken. De overeenkomsten die geld vertegenwoordigt, staan niet los van andere systemen van tekens en symbolen die onze beschaving doen functioneren. We kunnen aan ons geld nieuwe overeenkomsten verbinden met betrekking tot de planeet, het menselijk ras en alles wat we voor heilig houden. Lange tijd hielden we ‘vooruitgang’ voor heilig, de vooruitgang van wetenschap en technologieën, de verovering van de natuur. Ons monetaire systeem ondersteunde die doelstellingen. Maar nu veranderen onze doelstellingen, en met hen de grote overkoepelende verhaallijnen, waar ook de overeenkomst die geld heet toe behoort: het Verhaal van het Zelf, het Verhaal van de Mensheid en het Verhaal van de Wereld.
Dit boek beoogt een nieuw verhaal van geld te vertellen; om te verduidelijken welke nieuwe afspraken we aan deze vertrouwenstekens kunnen verbinden, zodat geld een bondgenoot wordt, en niet een vijand, van de mooiere wereld waarvan wij in ons hart weten dat die mogelijk is.
Het is geen toeval dat het oude Griekenland, de plek waar symbolisch geld voor het eerst opdook, de bakermat is van het moderne concept van individualiteit, het besef van logica en rede, en het filosofische fundament van de moderne geest. In zijn erudiete meesterwerk Money and the ancient Greek mind, onderzoekt professor Richard Seaford de invloed van geld op de Griekse samenleving en het denken, waarbij hij de kenmerken verheldert die geld uniek maken. Kenmerkend is bijvoorbeeld dat geld zowel concreet als abstract is, homogeen, onpersoonlijk, zowel algemeen doel als middel, en dat het onbeperkt is. De introductie van dit nieuwe en unieke machtsmiddel in de wereld had verregaande gevolgen, die nu veeal zo diep verweven zijn in onze overtuigingen en cultuur, psyche en gemeenschap, dat we ze nauwelijks gewaarworden, laat staan ter discussie stellen.
De homogeniteit van geld bestaat erin dat ongeacht de fysieke verschillen van munten, deze qua geldwaarde hetzelfde representeren (zolang de waardeaanduiding dezelfde is). Nieuw of oud, versleten of gaaf, alle één –drachme munten zijn gelijk. In de zesde eeuw voor het begin van onze jaartelling was dit iets totaal nieuws. Werd macht in oeroude tijden nog toegekend aan unieke talismannen (zoals bijvoorbeeld een scepter die rechtstreeks uit handen van Zeus was ontvangen), merkt Seaford op, zo gebeurde met geld het tegenovergestelde: het ontleent zijn macht aan een algemeen teken dat korte metten maakt met verschillen in puurheid en gewicht. Kwaliteit speelt geen rol, alleen kwantiteit. Omdat geld kan worden omgezet in alle andere dingen, besmet het die dingen met datzelfde kenmerk, verandert het in handelswaar –objecten die, zolang ze aan bepaalde criteria voldoen, als identiek ervaren worden. Het enige wat er toe doet is ‘hoeveel’ of ‘hoe duur’. Geld, zo vervolgt Seaford, bevordert het idee dat er gelijkheid tussen dingen in het algemeen bestaat. Alle dingen zijn gelijk want ze kunnen voor geld verkocht worden, en met dat geld kunnen weer andere dingen gekocht worden.
In de handelswereld staan dingen gelijk aan het geld waarmee ze vervangen kunnen worden. Hun voornaamste kenmerk is hun ‘waarde’ –een abstractie. Ik voel verwijdering, het nemen van afstand, in de uitdrukking “Je kunt altijd nog een nieuwe kopen”. Zie je hoe dit anti-materialisme bevordert, een losmaking van de fysieke wereld waarin elk individu, plaats of ding bijzonder en uniek is? Geen wonder dat Griekse filosofen uit dit tijdperk het abstracte boven het tastbare gingen verheffen, met als hoogtepunt Plato’s uitvinding van een wereld van perfecte vormen, echter dan de wereld der zintuigen. Geen wonder dat we tot op heden zo luchthartig met onze materiële wereld omgaan. Evenmin is het verwonderlijk dat we, na tweeduizend jaar te zijn ondergedompeld in de mentaliteit van geld, zó gewend geraakt zijn aan de vervangbaarheid van alle dingen, dat we ons gedragen alsof we, indien de planeet ten onder zou gaan, simpelweg een nieuwe zouden kunnen kopen.
Ik heb dit hoofdstuk ‘Geld en de Geest’ genoemd. Zeer vergelijkbaar met de vertrouwenswaarde van geld is ook de geest een abstractie, gestoken in een tastbaar omhulsel. En net als de vertrouwenswaarde van geld is het idee van de geest, als een afzonderlijk, niet-materieel wezen, een concept dat duizenden jaren nodig had om tot ontwikkeling te komen, en tot het moderne concept van een immaterieel bewustzijn, een lichaamloze levenskracht, leidde. Betekenisvol is het dat deze abstractie zowel in religieuze als lekenkringen belangrijker is geworden dan het fysiek omhulsel, vergelijkbaar met hoe de ‘waarde’ van iets belangrijker is geworden dan zijn fysieke eigenschappen.
In de inleiding vermeldde ik de zienswijze dat we een god naar het evenbeeld van ons geld hebben gecreëerd: een onzichtbare macht die dingen beweegt, die de wereld bezielt, een ‘onzichtbare hand’ die het menselijk handelen stuurt, niet tastbaar maar toch alomtegenwoordig. Vele van die aan God of geest toegedichte eigenschappen leiden terug naar de pre-socratische Griekse filosofen die hun ideeën precies op hetzelfde tijdstip ontwikkelden waarop geld de samenleving in zijn grip kreeg. Volgens Seaford waren zij de eersten die een onderscheid maakten tussen wezen en verschijning, tussen het concrete en het abstracte -een onderscheid dat (zelfs impliciet) nog totaal ontbrak ten tijde van Homerus. Met Anaximanders’ opvattingen over het apeiron tot Heraclitus’ logos, tot de Pythagoreïsche doctrine dat “alles getal is”, benadrukten de vroege Grieken het overwicht van het abstracte; een ongezien grondbeginsel dat de wereld regeert. Deze ideologie heeft het DNA van onze samenleving dermate geïnfiltreerd dat we op het punt zijn gekomen waarin de omvang van de financiële sector de werkelijke economie tot een dwerg maakt; waarin de totale waarde van financiële derivaten tien maal de waarde van ’s werelds bruto producten vertegenwoordigt; waarin de grootste beloningen naar de magiërs van Wall Street verdwijnen, die niets doen als symbolen manipuleren. Voor de handelaar achter zijn computer klopt wat Pythagoras zei exact: “Alles is getal”.
Een manifestatie van deze geest-materie verdeling die het voorgaande ondersteunt, zien we in de gedachte “Natuurlijk is economische hervorming belangrijk, maar nóg belangrijker is een ommekeer in het menselijke bewustzijn.” Volgens mij berust deze stelling op een misvatting omdat ze gebaseerd is op de valse tweedeling tussen bewustzijn en handelen, en uiteindelijk ook tussen geest en materie. Op een dieper niveau zijn geld en bewustzijn met elkaar verweven; ze zijn onontwarbaar met elkaar verstrikt geraakt.
De evolutie van geld als abstractie past binnen een ruime meta-historische context. Geld had zich niet kunnen ontwikkelen zonder een achtergrond van abstractie die we kennen in de vorm van woorden en cijfers. Het gebruik van cijfers en benamingen scheidt ons al meteen van de echte wereld en bereidt onze geest voor op het denken in abstracties. Het gebruik van een zelfstandig naamwoord impliceert een identiteit temidden van de vele dingen met dezelfde naam: te zeggen dat er vijf van één iets bestaan, maakt elk afzonderlijk ding een onderdeel van een eenheid. We beschouwen dingen als vertegenwoordigers van een categorie en niet als unieke voorwerpen op zich. Terwijl dus standaard, algemene categorieën niet met geld ontstonden, versnelde geld de conceptuele overheersing ervan. Sterker nog, de homogeniteit van geld ging gepaard met de snelle ontwikkeling van gestandaardiseerde waren ten bate van de handel. Die standaardisering was vóór de industrialisering nogal grof, tegenwoordig echter lijken geproduceerde goederen zóveel op elkaar, dat de leugen die geld eigenlijk is, waarheid lijkt geworden.
Als we over een geldvorm voor de toekomst willen nadenken, moeten we vooral niet vergeten hoe geld alles wat het aanraakt gelijk maakt. Misschien zou geld daarom alleen gebruikt moeten worden voor wat standaard is, of zou moeten zijn, telbaar, of generiek; en zou er misschien een ander soort geld, of géén geld, gebruikt moeten worden bij transacties van dingen die persoonlijk en uniek zijn. We kunnen alleen prijzen vergelijken van dingen die gebaseerd zijn op gestandaardiseerde hoeveelheden; dus, wanneer we méér ontvangen, iets onmeetbaars, dan is dat een extraatje, iets waarvoor we niet betaald hebben. Met andere woorden: dan ontvingen we een geschenk. Natuurlijk, we kunnen kunst aankopen, maar we voelen dat wanneer dit uitsluitend een handelsatikel vertegenwoordigt, we teveel betalen; als het om echte kunst gaat, schiet ons bedrag oneindig tekort. Op dezelfde wijze kunnen we wel seks maar geen liefde kopen; calorieën, maar geen echte voeding. Tegenwoordig heerst de armoede der onmetelijke dingen, dingen zonder prijs, een armoede van dingen die niet met geld te koop zijn en een overvloed van zaken die daar wel mee te koop zijn (maar die overvloed is dan weer zó ongelijk verdeeld dat velen ook onder dat gebrek lijden).(8)
Zoals geld alles gelijk maakt waarmee het in aanraking komt, zo egaliseert en depersonaliseert het ook degenen die er gebruik van maken: “het vergemakkelijkt een soort commercieel uitwisselingscontact dat in geen enkel ander soort relatie aanwezig is.” (9) Met andere woorden, mensen worden louter deelnemers aan een transactie. In contrast met de verscheidenheid aan motieven bij de uitwisseling van geschenken, zijn we bij een geldelijke transactie allen identiek: we streven immers allemaal naar de beste deal. De uniformiteit van mensen, die optreedt als neveneffect van geld, wordt door economen gezien als oorzaak. Het idee dat geld zou zijn voortgekomen uit ruilhandel, grijpt terug naar de aanname dat het dienen van eigenbelang eigen is aan de menselijke natuur. In dat opzicht zou elk mens identiek zijn. Indien er geen norm voor waarde bestaat, willen verschillende mensen verschillende dingen. Maar wanneer geld tegen alles kan worden ingeruild, willen we allemaal hetzelfde: geld.
Seaford schrijft: ”ontdaan van elke persoonlijke eigenschap, is geld promiscu, in staat om met iedereen voor alles te worden geruild, onverschillig voor alle niet geld- gerelateerde interpersoonlijke verhoudingen.” (10) In tegenstelling tot andere voorwerpen houdt geld geen sporen vast van degene die het in het verleden had. Waar een geschenk deel uitmaakt van zijn gever, blijft ieders geld altijd hetzelfde. Wanneer ik $2,000 op de bank heb staan, de helft van mijn vriend en de helft van mijn vijand, kan ik er niet voor kiezen eerst de $1,000 van mijn vijand op te maken en het geld van mijn vriend te bewaren. Elke dollar is immers identiek.
Misschien is het dan ook verstandig dat velen de vermenging van zaken en vriendschap uit de weg gaan, huiverig voor het fundamentele conflict tussen geld en persoonlijke relaties. Geld haalt de persoonlijkheid uit relaties, reduceert twee mensen tot ‘deelnemers aan een uitwisseling’, beiden gedreven door de universele wet van optimaal eigenbelang. Wanneer ik alleen maar mijn eigenbelang dien, mogelijk ten koste van jou, hoe kunnen wij dan vrienden zijn? En wanneer in onze hoog- monetaire samenleving alle noden met geld gelenigd worden, welke persoonlijke gaven blijven dan over als basis voor vriendschappen?
Dat het winstoogmerk haaks op goedaardige, persoonlijke motieven staat, is bijna vanzelfsprekend -vandaar de uitdrukking: “neem het niet persoonlijk, het is puur zakelijk.” Tegenwoordig probeert men via ethisch zakendoen en ethisch investeren de tegenstrijdigheid tussen liefde en winst op te heffen. Maar hoe oprecht de motieven ook zijn, dergelijke pogingen resulteren vaak in pure PR, in ‘groenwassen’ en in zelfgenoegzaamheid. En dat is geen toeval. In latere hoofdstukken zal ik de dodelijke tegenspraak aantonen van ‘ethisch verantwoord investeren’. Ben je voor gewaar van je natuurlijke achterdocht ten aanzien hiervan, en meer in het algemeen ten aanzien van de gedachte dat “goed verdienen door goed te doen” een tegenspraak is.
Telkens wanneer we op zo’n schijnbaar altruïstische onderneming stuiten, rijst de vraag: “waar zit ‘m de kneep?” Op welke wijze wordt hier stiekem toch geld aan verdiend? Wanneer gaan ze me om geld vragen? De verdenking dat “hij het eigenlijk doet om er geld aan te verdienen” is eigenlijk altijd alomtegenwoordig. We hebben snel in de smiezen wanneer mensen altijd iets om geld doen, en zijn diep geroerd wanneer iemand blijk geeft van enorme grootmoedigheid of onbezorgd vrijgevig is, en dergelijke motieven afwezig zijn. Het lijkt onbezonnen, wonderlijk zelfs, wanneer iemand iets geeft zonder op een beloning te rekenen. Of zoals Lewis Hyde het uitdrukt: “in de rijken der woekerwinsten spreekt de gevoeligheid van de man met het zachte hart ons aan, want hij toont ons wat verloren ging.” (11)
De bijna vanzelfsprekende verdenking dat er winstmotieven in het spel zijn, weerspiegelt de allesomvattende jacht op geld. Plaats jezelf terug op school terwijl je bij de studieadviseur zit, pratend over je talenten en hoe je er je levensonderhoud mee kunt verdienen (oftewel hoe je ze in geld kunt omzetten). Deze wijze van denken gaat ver: wanneer mijn tienerzoon mij de computergames laat zien die hij maakt, betrap ik mezelf soms op gedachten hoe hij ze commercieel zou kunnen exploiteren en welke programmeertechnieken hij zich eigen zou moeten maken om nóg beter te verkopen. Telkens wanneer iemand een opwindend creatief idee bedenkt, volgt de gedachte “Hoe kunnen we er geld aan verdienen” er snel achteraan. Maar wanneer eraan verdienen het voornaamste doel wordt, en niet langer een bijwerking is van een artistieke schepping, houdt de schepping op kunst te zijn en worden we verraders van onze oorspronkelijke doelstellingen. Wanneer je dit principe uitbreidt naar het leven in het algemeen, moeten we de waarschuwing van Robert Graves in gedachten houden: “Jullie kiezen een baan om een geregeld inkomen te hebben en vrije tijd om de Godin van jullie aanbidding in kostbare deeltijd te dienen. Wie ben ik, zul je vragen, om je te waarschuwen dat zij óf voltijdse -óf helemaal geen aanbidding wenst?”
Geld als universele doelstelling ligt verankerd in onze taal. We hebben het over onze ideeën ‘ten gelde maken’ en in het Engels gebruikt men het woord ‘gratuitous’, dat letterlijk ‘in dank ontvangen’ (dus zonder betaling) betekent, maar als synoniem van ‘gratis’ gebruikt wordt. Het ligt zonder enige twijfel verankerd in de economie, in de aanname dat mensen hun eigenbelang zo veel mogelijk proberen te dienen, een eigenbelang vergelijkbaar met geld. Het is zelfs verankerd in wetenschap, waar het code is voor reproductief eigenbelang. Ook hier heeft het begrip ‘universele doelstelling’ inmiddels zijn intrede gedaan.
Dat er zelfs maar zoiets als een universeel doel in het leven zou bestaan (of dat nou geld of iets anders is), is helemaal niet vanzelfsprekend. Dit idee lijkt in ongeveer dezelfde tijd als het geld te zijn ontstaan; misschien was het geld dat dit idee bij filosofen deed ontkiemen. Socrates gebruikte uitdrukkelijk een geld-metafoor om intelligentie als universele doelstelling voor te stellen: ”Er is maar één perfect soort valuta voor welke we alle andere dingen [pleziertjes en pijnen] zouden moeten inruilen –intelligentie.” (13) In religie vertaalt dit zich in het nastreven van een ultiem doel, zoals verlossing of verlichting, uit welke alle andere goeie dingen zullen voortvloeien. Wat een gelijkenis met het ultieme doel van geld! Ik vraag me af wat het effect op onze spiritualiteit zou zijn als we het nastreven van een éénvormig, abstract doel, als sleutel voor al het andere, zouden opgeven. Hoe zou het zijn om de nooit eindigende campagne om onszelf te verbeteren, de eeuwige beweging in de richting van een doel, om dat gevoel eindelijk eens helemaal los te laten? En dat we alleen nog zouden spelen, alleen nog maar zouden ‘zijn’? Net als rijkdom is verlichting een doel zonder begrenzing, en in beide gevallen kan het iemand tot slaaf maken. Ik denk in beide gevallen dat het object van verlangen een bedrieglijk vervangingsmiddel is voor een verscheidenheid aan dingen die mensen werkelijk willen. (14)
In een samenleving waar met alles geld verdiend wordt, waarin bijna alle dingen goederen of diensten zijn, zet geld de veelvormigheid van de wereld om tot een eenheid, en dient “één ding als maatstaf, inwisselbaar voor praktisch al het andere.” (15) De begrippen apeiron en logos, en vergelijkbare concepten, stonden allemaal voor een onderliggende eenheid waaruit alles geboren wordt. Datgene waar alles ontstaat en waar alles naar terugkeert. In dat opzicht is het vrijwel identiek aan het Chinese begrip Tao, dat eerst leven geeft aan Yin en Yang, en daarna aan de tienduizend dingen. Het is opmerkelijk dat de half-legendarische leermeester van het Taoïsme , Lao Tse, in dezelfde tijd leefde als de pre-socratische wijsgeren – en dat ook de eerste Chinese munten min of meer rond deze periode geslagen werden. Geld geeft trouwens nog steeds het leven aan de tienduizend dingen. Wat je ook wilt opbouwen in deze wereld, je begint met een investering, met geld. En daarna, wanneer je project af is, verkoop je het weer. Alles ontstaat uit geld; alles keert terug naar het geld.
Geld vertegenwoordigt dus niet alleen een universeel doel, het is ook een universeel middel, en juist omdát het zowel een universeel middel als een universeel doel is, kun je er nooit genoeg van hebben. Tenminste, zo ervaren wij het. Ik was regelmatig getuige van discussies over het creëren van bepaalde samenlevingsvormen of het opstarten van een of ander project, en dit verzandde meestal met de erkenning dat het nooit gebeuren zou, want: “waar halen we het geld vandaan?” Geld wordt begrijpelijkerwijs gezien als de cruciale factor om vast te stellen wat we kunnen creëren: immers, het kan worden geruild voor bijna alle goederen en zet mensen aan tot het leveren van praktisch alle diensten. “Alles heeft zijn prijs”. Met geld kunnen, zo lijkt het, zelfs niet-materiële activa als sociale status, politieke macht en goddelijke kwijtschelding (of anders -en dat is bijna net zo goed- de welgezindheid van kerkelijke autoriteiten) worden verworven. We zijn gewend geld te zien als de vervuller van al onze wensen. Hoeveel van je dromen denk je uitsluitend te kunnen uitvoeren met geld? Dientengevolge verhypothekeren we onze dromen en verandert een middel in doel.
Ik ben niet voor de afschaffing van geld. Geld is zijn eigen grenzen overstegen, werd een middel om dingen te verwerven die nooit aangetast hadden mogen worden door zijn eigenschap alles te homogeniseren en van persoonlijkheid te ontdoen; ondertussen, doordat we er een universeel middel van maakten, werden die dingen die echt niet voor geld te koop zijn onbereikbaar, en kunnen we er ons alleen maar de schijn van veroorloven, ongeacht hoeveel geld we bezitten. De oplossing is geld zijn oorspronkelijke functie terug te geven. Want er zijn nou eenmaal dingen die mensen alleen maar met geld of een ander gelijkaardig middel scheppen kunnen, om menselijke activiteiten op grote schaal mee te coördineren. In zijn sacrale vorm is geld het werktuig van een verhaal, een in vaste vorm gegoten overeenkomst dat taken verdeelt en doelgericht is. Ik zal hierop terugkomen wanneer ik beschrijf hoe geld er uit zou kunnen zien in een sacrale economie.
Aangezien er geen limiet lijkt op wat met geld kan worden verworven, bestaat er ook geen grens aan onze geldzucht. Voor de oude Grieken was die ongebreidelde geldzucht overduidelijk. De grote dichter en hervormer Solon merkte in het begin van het geldtijdperk al op: “Qua rijkdom kent de mens geen grenzen, en zij die er het meeste van bezitten, proberen het te verdubbelen.”Aristophanes schreef dat geld uniek is omdat er bij alle andere dingen (zoals brood, seks, enz.) verzadigdheid optreedt, maar niet bij geld.
“Hoeveel is genoeg?”, vroeg een vriend ooit aan een miljardair die hij kende. De miljardair stond met zijn mond vol tanden. De reden waarom geen enkel geldbedrag ooit genoeg zal zijn, is omdat we het gebruiken voor behoeften die niet in geld uit te drukken zijn. Als zodanig is het te vergelijken met elk ander verslavend middel dat tijdelijk de pijn van een onvervulde behoefte lenigt, zonder de behoefte zelf te lenigen. Verhoogde doses zijn vervolgens nodig om de pijn te drukken, maar geen enkele hoeveelheid zal ooit genoeg zijn. Tegenwoordig gebruiken mensen geld als vervangingsmiddel om zich verbonden te voelen, voor opwindende gebeurtenissen, zelfrespect, vrijheid en nog veel meer. “Had ik maar een miljoen, dan was ik vrij!” Hoeveel begaafde mensen offeren hun jeugd niet op met de hoop in vrijheid te kunnen genieten van een vervroegd pensioen, en komen zichzelf op middelbare leeftijd tegen als slaaf van hun geld?
Als de primaire functie van geld die van een ruilmiddel is, is het net zo onderhevig aan begrenzingen als de goederen waarvoor het geruild wordt, en dus aan onze mate van verzadigdheid. Pas wanneer geld een aanvullende functie als oppotmiddel krijgt, wordt ons verlangen naar geld grenzeloos. Éen gedachtegang die ik zodoende zal onderzoeken is de ontkoppeling van geld als ruilmiddel van geld als oppotmiddel. Deze gedachtegang zien we al bij Aristoteles, die een onderscheid maakte tussen twee soorten rijkdom-vergaring: om het vergaren zelf, en om andere behoeften te vervullen. (16) De eerste vorm van rijkdom -vergaring, zegt hij, is “onnatuurlijk”, en bovendien onbegrensd.
In tegenstelling tot andere goederen kunnen we van geld, een abstractie, in principe ongelimiteerde hoeveelheden bezitten. Derhalve is het voor economen gemakkelijk te geloven in de mogelijkheid van een eindeloze exponentiële groei, waar slechts een getal de omvang van een economie vertegenwoordigt. De som van alle goederen en diensten wordt vertegenwoordigd door een cijfer, en welke limiet bestaat er voor het groeien van cijfers? Verloren in dit soort abstracties negeren we de grenzen van de natuur en cultuur, om onze economische groei ter wille te zijn. Volgend in het voetspoor van Plato, maken we de abstractie reëler dan de werkelijkheid zelf, en helpen we Wall Street terwijl de eigenlijke economie wegkwijnt. De geldelijke bepaling van dingen wordt ‘waarde’ genoemd, iets dat, als geabstraheerde uniforme essentie, de veelvormigheid van de wereld verkleint. Alle dingen worden teruggebracht tot hun waarde. Daardoor ontstaat de illusie dat de wereld net zo grenzeloos is als cijfers. Voor een prijs is werkelijk alles te koop, zelfs de huid van een met uitsterven bedreigde diersoort. (17)
In de grenzeloosheid van geld ligt nóg een ander soort grenzeloosheid besloten: dat van het menselijk domein, het deel van de wereld dat aan de mensheid behoort. Want welke dingen kopen en verkopen we immers voor geld? We kopen en verkopen eigendom, dingen die we in bezit hebben en waarvan we vinden dat ze ons toebehoren. Technologische ontwikkelingen zijn dat domein voortdurend blijven uitbreiden, waardoor er dingen in bezit kunnen worden genomen die voorheen geen bezit waren en waarvan we nooit verwacht hadden dat ze het ooit zouden kunnen worden: mineralen uit het diepst van de aarde, bandbreedte in het elektromagnetisch spectrum, een genenreeks. Gelijktijdig met de technologische verruiming van ons bereik, evolueerde ook onze mentaliteit ten opzichte van eigendom, en tegelijkertijd traden dingen als grond, waterrechten, muziek en verhalen toe tot het rijk van bezittingen. De oneindigheid van geld impliceert een grenzeloze groei van het bezitbare en daarmee dat de verovering van het universum de lotsbestemming van de mens is, om alles binnen het menselijk domein te brengen, om ons de hele wereld toe te eigenen. Deze lotsbestemming maakt deel uit van wat ik omschreef als de mythe van de Opkomst, deel van het bepalend verhaal van de mensheid. Inmiddels wordt dat verhaal in rap tempo achterhaald en moeten we een monetair systeem bedenken, verbonden met het nieuwe verhaal dat het zal vervangen. (18)
De eigenschappen van geld die ik beschreef zijn niet noodzakelijkerwijs slecht. Als hulp bij het homogeniseren en standaardiseren van alles waarmee het in contact komt, en te dienen als een universeel middel, stelde geld de mens in staat wonderen te verrichten. Geld speelde een sleutelrol bij de opkomst van de technologische beschaving. Mogelijkerwijs hebben we, net als van technologie, nog maar nauwelijks de ware potentie van dit krachtig creatieve instrument leren gebruiken. Geld voedde de ontwikkeling van gestandaardiseerde dingen als machineonderdelen en microchips -willen we echter dat ook ons voedsel gehomogeniseerd wordt? De onpersoonlijkheid van geld houdt samenwerkingsverbanden ver over sociale grenzen heen in stand, en helpt de arbeid van miljoenen die vreemden voor elkaar zijn te coördineren -maar willen we dat de relaties met mensen in onze eigen buurt ook zo onpersoonlijk worden? Geld als universeel middel stelt ons in staat bijna alles te doen, maar willen we dat die eigenschap exclusief aan geld toebehoort, en dat we zonder geld bijna niets kunnen? De tijd is gekomen om dit werktuig onder bedwang te krijgen, nu de mens weloverwogen en bewust een nieuwe rol op aarde gaat spelen.
Noten
2. Seaford, Money and the early Greek mind, 132 -3.
3. Ibid., 137.
|