HOOFDSTUK 5: DE TELOORGANG VAN HET GEMEENSCHAPSGOED

We roepen schande over de feodale baron die de boeren verbood één schep aarde om te ploegen tenzij zij een vierde van hun oogst aan de heer afstonden. We noemen dat barbaarse tijden. Mogelijk is de vorm veranderd maar de relaties zijn dezelfde gebleven: de werkman wordt gedwongen onder de noemer van ‘vrij contract’ feodale verplichtingen aan te gaan. Want, draai of keer het hoe je wil, hij zal geen betere voorwaarden vinden. Alles is privé eigendom geworden, en hij heeft er zich bij neer te leggen, of te sterven van honger. – Peter Kropotkin

Aan de basis van elk groot vermogen ligt een grote misdaad – Leo Tolstoy

 

Hoewel land overduidelijk onafhankelijk van menselijke inspanning bestaat, is het toch niet zo heel verschillend aan alle andere vormen van eigendom. Laten we eerst eens kijken naar materieële eigendommen – allemaal gemaakt van metaal, hout, plastic, planten of dieren, mineralen enzovoort. Zijn al deze zaken iets anders als producten van de aarde, bewerkt door menselijke inspanning? Het onderscheid tussen land en de producten die eruit voortkomen – het onderscheid tussen wat al bestaat en wat door menselijke inspanning is gecreëerd – geldt even goed voor land als voor welk ander materieel goed ook. Alles wat we gebruiken en alles wat we bezitten bestaat uit omgevormde stukjes aarde. Samen zijn ze ‘natuurlijk kapitaal’ – de rijkdom en goedheid die we mogen ontvangen van de natuur. Ooit werd dit alles niet als eigendom beschouwd; pas naarmate de technologie ons bereik vergrootte en onze mentaliteit van afscheiding onze drang naar bezit intensifieerde, werd de natuur ingelijfd bij het concept van eigendom. Vandaag zijn zelfs vormen van natuurlijk kapitaal waarvan we amper het bestaan afwisten, eigendom geworden: het elektromagnetisch spectrum, DNA-sequenties, en indirect, ecologische diversiteit en het vermogen van de planeet om industrieel afval te verwerken (1).

Of het nu direct tot eigendom is gemaakt, zoals land, olie, bomen, dan wel nog altijd gemeenschappelijk goed is, zoals de open zee, waarmee we andere eigendommen creëren – de oorspronkelijke ‘Great Commons’ (of Grote Meent) is uitverkocht: eerst omgezet in eigendom en vervolgens in geld. Het is deze laatste stap die bevestigt dat iets inderdaad volledig omgezet is in eigendom. Om iets vrijelijk te kunnen kopen en verkopen, moet het immers uit zijn oorspronkelijke relatiematrix losgemaakt zijn, moet het ‘vervreemdbaar’ zijn. Dat is waarom geld een representatie geworden is voor land en iedere andere vorm van eigendom, en waarom rente rekenen voor het gebruik ervan dezelfde effecten heeft en deel uitmaakt van dezelfde oude onrechtvaardigheid als rente heffen op land.

CULTUREEL EN SPIRITUEEL KAPITAAL

Natuurlijk kapitaal is een van de vier brede categorieën van het gemeenschapsgoed dat ook het sociale, culturele en spirituele kapitaal behelst. Elk bestaat uit zaken die ooit vrij beschikbaar waren, waarin we onszelf voorzien konden, of vanuit de gift-economie, en waar we nu voor betalen. De diefstal hier is niet van Moeder Aarde maar van Moeder Cultuur.

De meest vertrouwde categorie van deze soorten kapitaal in het economisch discours is cultureel kapitaal, ook wel intellectueel eigendom genoemd. Vroeger was de enorme rijkdom aan verhalen, ideeën, liederen, artistieke motieven, beelden en technische uitvindingen gemeengoed waar iedereen kon uit putten voor plezier en productie of om er vernieuwingen aan toe te voegen. In de Middeleeuwen luisterden minnestrelen naar elkaars liederen en leenden nieuwe melodieën waar ze van hielden. Ze veranderden iets aan de melodie en lieten die vervolgens terug circuleren in het gemeenschappelijke domein van de muziek. Hedentendage zijn artiesten en hun zakelijke sponsors geneigd iedere nieuwe creatie auteursrechtelijk te beschermen, en een ieder die iets van hun lied in het zijne wil incorporeren, wordt met alle middelen vervolgd. Dit gegeven vindt in elke creatieve omgeving plaats. (2)

De morele rechtvaardiging voor intellectueel eigendom is, alweer, ‘Als ik als mijzelf besta, en mijn werk behoort aan mij, dan is wat ik maak van mij’. Zelfs als we de premisse aannemen dat ieder op zichzelf bestaat, dan nog is de veronderstelling dat artistieke en intellectuele creaties ex nihilo uit de geest van de maker opstijgen, onafhankelijk van de culturele context, absurd. Elke culturele creatie (dit boek inbegrepen) drijft op stukken en beetjes uit de zee van cultuur rondom ons, en op de voorraad beelden, melodieën en ideeën die diep in iedere menselijke psyche zijn gegrift, of misschien zelfs zijn aangeboren. Lewis Mumford stelt: “Een patent is een concept dat iemand in staat stelt een financiële beloning op te eisen om de laatste link te zijn in een gecompliceerd sociaal proces waaruit de uitvinding is voortgekomen”. (3) Hetzelfde kan gezegd worden van gezangen, verhalen, en alle andere culturele bedenksels. Door er privé eigendom van te maken, zetten we muren om iets dat niet van ons is. Dat is stelen van het culturele gemeengoed. En aangezien, net als land, delen van het culturele gemeengoed zelf continu rijkdom genereren, is die diefstal een voortdurende misdaad die bijdraagt aan de verdeling tussen wie heeft en wie niet heeft, tussen leenheren en leenmannen, tussen crediteuren en debiteuren. De Russische anarchist Peter Kropotkin heeft dit algemene punt welsprekend beargumenteerd:

Iedere machine heeft dezelfde voorgeschiedenis – een lange aaneenschakeling van slapeloze nachten en van armoede, van desillusies en van vreugde, van gedeeltelijke verbeteringen ontdekt door verscheidene generaties anonieme werklieden, die aan de originele uitvinding kleine niemendalletjes hebben toegevoegd, zonder welke het meest vruchtbare idee vruchteloos zou blijven. Meer dan dat: elke nieuwe uitvinding is een synthese, het resultaat van ontelbare uitvindigen die er in het uitgestrekte terrein van werktuigkunde en industrie aan voorafgingen.

Wetenschap en industrie, kennis en toepassing, ontdekking en praktische verwezenlijkingen die leiden tot nieuwe ontdekkingen, aanscherping van brein en hand, inspanning van geest en spieren – allen werken samen. Elke ontdekking, elke vordering, elke toename in het totaal van menselijke rijkdommen, dankt zijn bestaan aan het fysieke en mentale werk van het verleden en het heden.

Met welk recht kan degene die een laatste stukje – hoe kundig ook – aan dit immense geheel heeft toegevoegd zeggen: ‘dit is van mij, niet van jou?’ (4)

Dit zijn de overwegingen aan de basis van mijn wens om mijn boeken gratis online beschikbaar te maken en te verzaken aan de normale auteursrechten. Ik zou dit boek niet kunnen schrijven hebben zonder deel te hebben aan een uitgebreide organische matrix van ideeën, een cultureel gemeengoed, een deel dat ik niet gerechtigd ben hiervan af te sluiten. (5)

Spiritueel kapitaal is meer subtiel. Het refereert aan onze mentale en zintuiglijke capaciteiten, zoals bij voorbeeld ons vermogen om ons te concentreren, om werelden te verbeelden, en plezier te halen uit de ervaring van het leven. Toen ik jong was, net voor het tijdperk dat televisie en videospelletjes de Amerikaanse kindertijd begonnen te domineren, schiepen we onze eigen werelden met ingewikkelde verhaallijnen en oefenden we zo de psychische technologieën die volwassenen gebruiken om hun leven en hun collectieve werkelijkheid te modelleren: een visie ontwikkelen, een verhaal vertellen rond die visie dat betekenissen en rollen toekent, deze rollen spelen, enzovoort. Vandaag komen deze werelden van verbeelding geprefabriceerd uit TV studio’s en van software producenten, en kinderen dwalen door goedkope, opzichtige, vaak gewelddadige werelden gecreëerd door verre vreemden. Deze werelden hebben bovendien hun eigen geprefabriceerde beeldvorming, en het vermogen om zelf beelden te scheppen (verbeeldingsvermogen) kwijnt weg. Een kind dat niet in staat is zich een nieuwe wereld voor te stellen, groeit op met de gewoonte om elke realiteit die haar wordt aangereikt, te aanvaarden. (6) Is het mogelijk dat dit misschien bijdraagt aan de politieke passiviteit van het Amerikaanse publiek?

Een andere teloorgang van het spirituele kapitaal komt door de intense stimulatie van onze zintuigen door de elektronische media. Moderne actiefilms bij voorbeeld hebben zo’n snel tempo, zijn zo luid, zo grof en stimulerend, dat oudere films in vergelijking daarmee traag en vervelend zijn, laat staan boeken of de natuur. Ondanks mijn inspanningen om mijn kinderen zo weinig mogelijk bloot te stellen aan deze moderne excessen, kunnen zij een film gemaakt voor 1975 amper verdragen. Eenmaal gewend aan die intense stimulatie vallen we bij het wegvallen daarvan ten prooi aan een verschijnsel dat we verveling noemen. We worden afhankelijk, en zijn daardoor verplicht om te betalen voor iets dat ooit vrij beschikbaar was, eenvoudigweg door te leven. Een baby of een jager-verzamelaar kan nog gefascineerd zijn door de trage processen in de natuur: een twijg die drijft op het water, een bijtje dat een bloem bezoekt, en andere dingen die buiten de verschraalde aandachtssfeer van de moderne volwassene vallen. Net zoals de Romeinen coloni hadden die betaalden om het land te gebruiken dat ze nodig hadden om te overleven, moeten de meeste mensen vandaag de dag betalen aan de eigenaars van processen, media en kapitaal om de extreme zintuiglijke stimulatie te krijgen die ze nodig hebben om te voelen dat ze leven.

Het is misschien niet onmiddellijk duidelijk dat spiritueel kapitaal tot het gemeengoed behoort. Wat er in werkelijkheid is toegeëigend is een vermogen om aandacht te geven en te krijgen. Het vermogen van de menselijke geest dat ik spiritueel kapitaal noem bestaat niet in afzondering, het is onze opvoeding, onze culturele omgeving die het koestert en stuurt. Ons vermogen tot verbeelding en zintuigelijke bevrediging is tot op zekere hoogte een collectief vermogen, een dat we vandaag de dag niet meer kunnen uitoefenen met behulp van vrijelijk beschikbare bronnen van geest en natuur, maar moeten aankopen bij hun nieuwe eigenaren.

De collectieve aandacht van het menselijk ras is gemeengoed, zoals het land of de lucht. Op dezelfde manier is het grondstof voor de menselijke creativiteit. Om iets te maken, om welk werk dan ook te doen, moet men zijn aandacht vestigen op die bepaalde taak, eerder dan op iets anders. De alomtegenwoordigheid van advertenties en media in onze maatschappij is een inbeslagname van de collectieve menselijke aandacht, en een uitholling van ons goddelijk legaat. Als ik onderweg ben zie ik reclameborden, waar ik ook kijk. Op de metro, op het internet, op straat trachten commerciële boodschappen onze aandacht te vangen. Ze infiltreren onze gedachten, onze verhalen, onze innerlijke dialoog en via die weg ook onze emoties, verlangens en overtuigingen die gericht worden op product en winstbejag. Onze aandacht is amper nog van onszelf, zo gemakkelijk kunnen politieke en commerciële krachten ze manipuleren.

Onze aandacht is zo lang al gemanipuleerd, versnipperd en aan intense stimuli gewend, en van het ene schreeuwerige maar lege onderwerp naar het andere gerukt, dat ze uitermate gefragmenteerd is. We kunnen onze aandacht niet lang genoeg vasthouden om iets te creëren dat onafhankelijk is van de programma’s waarmee we omgeven zijn. We verliezen ons vermogen om een gedachte vast te houden, nuance te begrijpen, onszelf in iemand anders te verplaatsen. We zijn ontvankelijk voor simplistische verhalen met onmiddellijke emotionele aantrekkingskracht en daardoor een gemakkelijke prooi, niet alleen voor advertenties maar bovendien voor propaganda, volksmisleiding en fascisme. Op verschillende manieren dienen deze allemaal de macht van het geld.

DE KAALSLAG VAN DE GEMEENSCHAP

In dit betoog is het sociale kapitaal het meest belangrijke item. Sociaal kapitaal verwijst in eerste instantie naar relaties en vaardigheden, de ‘diensten’ die mensen ooit voor elkaar deden in een geef-economie, zoals koken, zorg voor de kinderen, gezondheidszorg, gastvrijheid, vermaak, advies, het verbouwen van voedsel, het maken van kleding en bouwen van huizen. Nog maar een paar generaties geleden waren deze functies veel minder gecommercialiseerd dan tegenwoordig. In mijn kindertijd gingen mensen veel minder naar een restaurant, buren zorgden voor elkaars kinderen na schooltijd. Technologie is de hoofdfactor die menselijke relaties naar het rijk van ‘diensten’ verwezen heeft, net zoals het steeds meer en steeds obscuurder delen van de aarde in het rijk van goederen heeft ondergebracht. De technologie van de platenspeler en radio bijvoorbeeld hebben er toe bijgedragen dat muziek van iets dat mensen zelf maakten veranderde in iets waarvoor betaald moest worden. Opslag- en transporttechnologie deden hetzelfde voor voedselbereiding. In het algemeen kan gesteld worden dat de arbeidsverdeling waarmee deze technologie gepaard gaat, ons voor de meeste van onze gebruiksvoorwerpen afhankelijk heeft gemaakt van vreemden. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat onze buren een beroep op ons doen voor iets wat we produceren. Economische banden werden op deze manier gescheiden van sociale banden, zodat we onze buren weinig te bieden hebben en ook weinig gelegenheid krijgen hen te leren kennen.

Het verzilveren van sociaal kapitaal is de kaalslag van de gemeenschap. Het moet ons niet verbazen dat geld een grote rol speelt in het uiteenvallen van de gemeenschap, want geld staat voor het onpersoonlijke. Zet twee totaal verschillende bossen om in geld en ze worden hetzelfde. Toegepast op cultuur, creëert hetzelfde principe heel snel een globale monocultuur waar voor elke dienst betaald moet worden. Wanneer geld in al onze relaties bemiddelt, verliezen we ook onze eigenheid en worden we een standaard consument van standaard goederen en diensten en een standaard functionaris die weer andere diensten verleent. Geen persoonlijke economische relatie wordt belangrijk want we kunnen altijd ‘iemand anders betalen om het te doen’. Geen wonder dat we het er zo moeilijk mee hebben om een gemeenschap te vormen, hoezeer we ook ons best doen. Geen wonder dat we ons zo onzeker, zo vervangbaar voelen. Dit alles vindt plaats vanwege de omzetting van het unieke en heilige in het geldelijke en generieke. Deze omzetting is gedreven, zoals we zullen zien, door rente. In de ‘Ascent of Humanity’heb ik geschreven:

’’We hebben elkaar niet echt nodig’’… Wat beschrijft beter het verlies van gemeenschap in de wereld van nu? We hebben elkaar niet echt nodig. We hoeven de persoon die ons voedsel kweekt, vervoert en verwerkt, de persoon die onze kleren maakt, ons huis bouwt, onze muziek maakt, onze auto maakt of repareert, niet te kennen. We hoeven zelfs de persoon die voor onze baby’s zorgt terwijl we werken, niet te kennen. We zijn afhankelijk van de rol die zij vervullen, maar alleen bij toeval afhankelijk van de persoon die deze rol vervult. Wie dat ook is, we kunnen altijd iemand betalen om het te doen (of iemand anders betalen om het te doen) zolang we geld hebben. En hoe komen we aan geld? Door één of andere gespecialiseerde rol te vervullen, die er hoogstwaarschijnlijk op neer komt dat iemand ons betaalt om iets voor hen te doen…

De noodzakelijke dingen van het leven zijn in handen gegeven van specialisten, en we houden niets betekenisvol over om te doen (buiten het terrein van onze eigen expertise) dan onszelf te vermaken. Intussen vervullen we de dagelijkse functies die over blijven voor het merendeel in ons eentje: rondrijden, dingen kopen, rekeningen betalen, voorbereide voeding klaarmaken, huishoudelijk werk doen. Niets van dit alles vereist de hulp van buren, familie of vrienden. We zouden graag meer contact hebben met de buren; we vinden van onszelf dat we vriendelijke mensen zijn die hen graag zouden helpen. Maar er is weinig waar we hen mee kunnen helpen. In onze huis-dozen zijn we zelfbedruipend. Of beter gezegd, we zijn onafhankelijk ten opzichte van de mensen die we kennen maar als nooit eerder totaal afhankelijk van volslagen vreemden die duizenden kilometers ver wonen.

Door de commitidisering van sociale relaties rest ons niets anders samen te doen dan te consumeren. Gezamenlijke consumptie bouwt geen gemeenschap omdat er niets gegeven hoeft te worden. Ik denk dat de vaak betreurde leegheid van de meeste sociale bijeenkomsten voortkomt uit het innerlijk weten ‘ik heb jou niet nodig’. Ik heb jou niet nodig om me te helpen voedsel, drank, drugs of vermaak te verbruiken. Consumptie doet geen beroep op iemands talent, geen appèl op iemands ware aard. Gemeenschap en intimiteit komen niet voort uit gezamenlijke consumptie, maar alleen uit geven en samen creëren.

Wanneer libertariërs zich beroepen op de onschendbaarheid van privé eigendom, creëren ze zelf onbedoeld de noodzaak van die hele Grote Overheid die ze zo verachten. Want door het ontbreken van gemeenschapsverbanden, zijn de individuen die overblijven aangewezen op een verre autoriteit – een legaal opgerichte staat – voor veel sociale functies die ooit door de gemeenschap vervuld werden: veiligheid, het oplossen van disputen en het toewijzen van sociaal kapitaal. De privatisering van de economie heeft ons “hulpeloos onafhankelijk” gemaakt – onafhankelijk van wie we kennen en afhankelijk van onpersoonlijke dwingende instellingen die ons van verweg regeren.

Als ik mensen vraag wat ze het meest missen in hun leven, is het meest voorkomende antwoord: “gemeenschap”. Maar hoe kunnen we gemeenschap bouwen als de bouwstenen – de dingen die we voor elkaar doen – allemaal omgezet zijn in geld? Gemeenschap wordt geweven door geschenken. Anders dan bij geldelijke transacties of ruil, waarbij er geen verplichtingen meer blijven nadat de transactie is afgesloten, houdt een geschenk altijd de belofte in van een toekomstig geschenk. Wanneer we ontvangen, zijn we iets verschuldigd; dankbaarheid is de wetenschap iets gekregen te hebben en de wens iets terug te geven. Maar wat blijft er nu nog te geven? Niet de levensbehoeften, geen voedsel, onderdak of kleding; geen vermaak, geen verhalen, geen gezondheidszorg: iedereen koopt dat. Vandaar de drang om weg te komen van al deze voorzieningen, om terug te keren naar een meer zelfonderhoudend leven waar we ons eigen huis bouwen, ons eigen voedsel kweken, onze eigen kleding maken, in gemeenschappelijkheid. Al heeft deze beweging zijn waarde, ik betwijfel of veel mensen dingen op de moeilijke manier zullen gaan doen, alleen maar om bij een gmeenschap te horen. Er is een andere oplossing naast het omkeren van de arbeidsspecialisatie en op machines gebaseerde efficiëntie van de moderne wereld. Die oplossing komt voort uit het feit dat geld op geen enkele wijze tegemoetkomt aan onze noden.

Heel belangrijke noden worden vandaag niet vervuld, en de onpersoonlijke aard van het geld maakt het onmogelijk om ze te vervullen. De gemeenschap van de toekomst zal voortkomen uit de behoeften die met geld niet ingelost kunnen worden.

Hierin wordt zichtbaar waarom ik geld ‘de teloorgang van het gemeengoed’ noem. De omzetting van natuurlijk, cultureel, sociaal en spiritueel kapitaal in klinkende munt is, zoals beschreven door Richard Seaford, de concretisering van het vermogen om alles wat het aanraakt af te vlakken. ‘Door al het individuele te herleiden tot homogene onpersoonlijkheid’, schrijft hij, ‘lijkt de macht van het geld op de macht van de dood’. (7) Inderdaad, wanneer elk woud zal zijn omgezet in karton, wanneer elk ecosysteem geplaveid zal zijn, elke menselijke relatievorm zal zijn vervangen door dienstverlening, zullen de planetaire en sociale levensprocessen stilvallen. Alles wat dan nog overblijft is koud, dood geld, waar de mythe van Koning Midas ons vele eeuwen geleden al voor waarschuwde. We zullen dood zijn – maar heel, heel rijk.

HET SCHEPPEN VAN BEHOEFTEN

Economen zouden zeggen dat zaken als platenspelers en bulldozers en alle andere technologische uitvindingen ons verrijkt hebben, door nieuwe goederen en diensten te creëren die voorheen niet bestonden. Op een dieper niveau echter zijn de noden waaraan deze technologie voldoet niet nieuw. Ze worden alleen op een andere manier bevredigd – een manier waar we nu de prijs voor betalen.

Neem telecommunicatie. Mensen hebben geen abstracte behoefte aan lange-afstand-communicatie. We hebben behoefte om in contact te zijn met mensen waarmee we emotionele en economische banden hebben. Vroeger waren deze mensen gewoonlijk dichtbij. Voor een jager-verzamelaar of veertiende-eeuwse Russische boer zou een telefoon weinig nut hebben gehad. De telefoon voldeed pas in een behoefte toen andere technologische en culturele ontwikkelingen mensen verder uit elkaar dreef en grote families en lokale gemeenschappen erdoor versplinterd werden. De uiteindelijke basisbehoefte die ze vervullen is dus niets nieuws onder de zon.

Denk aan nog een andere technologische aanwinst, eentje waar mijn kinderen, tot mijn grote consternatie, schijnbaar onweerstaanbaar door worden aangetrokken: de enorme veel-lagige online fantasie rollenspelen. De behoefte waaraan deze games tegemoet komen is ook niet nieuw. Kinderen en tieners hebben een sterke behoefte om te ontdekken, avonturen te beleven en een nieuwe identiteit op te bouwen via interacties met hun leeftijdsgenoten die als referentie dienen voor deze ontdekkingen en avonturen. In vroegere tijden gebeurde dit daadwerkelijk buitenshuis. Als kind had den we niets vergeleken met de vrijheid van vorige generaties – lees Tom Sawyer er maar op na – maar toch konden mijn vrienden en ik kilometers ver ronddolen, naar een baai of een verlaten mijnschacht, een braakliggende heuveltop, treinsporen. Vandaag de dag zie je zelden zo’n rondzwervende groep kinderen, is elk stukje land omheind en voorzien van bordjes met ‘verboden toegang’, de maatschappij geobsedeerd door veiligheid, en hebben kinderen een overvolle agenda en moeten vooral presteren. Technologie en cultuur hebben kinderen beroofd van iets wat ze heel erg nodig hebben en heeft het hen vervolgens in de vorm van videogames terug verkocht.

Ik herinner me de dag dat ik me realiseerde wat er aan het gebeuren was. Ik keek toevallig naar een episode van de televisieserie Pokémon, die in feite gaat over drie kinderen die rondzwerven en magische avonturen beleven. Deze denkbeeldige gecommercialiseerde karakters hadden precies het soort magische avonturen dat echte kinderen vroeger beleefden maar waar ze nu moeten betalen (via advertenties) voor het recht ernaar te mogen kijken. Met als resultaat dat het bruto binnenlands product gestegen is. Nieuwe ‘goederen en diensten’ (per definitie zaken die deel uitmaken van de geldeconomie) zijn gecreëerd en vervangen functies die vroeger kosteloos beschikbaar waren.

Even nadenken brengt al snel aan het licht dat bijna elk goed en elke dienst die tegenwoordig wordt aangeboden een behoefte dekt die vroeger kosteloos werd vervuld. Neem medische technologie. Vergelijk onze eigen slechte gezondheid met de uitstekende gezondheid die jagers-verzamelaars en primitieve landbewerkers genoten, en het is duidelijk dat we een grote prijs betalen voor het vermogen om fysiek te functioneren. Zorg voor de kinderen? Voedselverwerking? Transport? De textielindustrie? De ruimte ontbreekt om al deze sectoren te analyseren en te bepalen welke benodigdheden ons ontstolen en terug verkocht zijn. Ik zal nog een laatste bewijs aanvoeren voor mijn standpunt: als geld inderdaad de technologische en culturele behoeftenbevrediging aandrijft, zouden we dan niet meer bevredigd zijn dan alle mensen die vóór ons leefden?

Zijn mensen nu gelukkiger, meer tevreden, omdat ze naar de film kunnen in plaats van naar stamverhalen te luisteren, omdat ze mp3-spelers hebben in plaats van zich te verzamelen rond de piano? Zijn we gelukkiger omdat we industrieel geproduceerd voedsel nuttigen in plaats van wat uit onze tuin of van het veld van de buurman komt? Zijn mensen gelukkiger omdat ze in prefab woningen leven in plaats van in oude stenen boerderijen of in wigwams? Zijn we gelukkiger? Is aan elke nieuwe behoefte voldaan?

Zelfs als dat niet het geval is, wil ik daarmee nog niet alle technologische verworvenheden verwerpen, ondanks alle schade die ze aan de natuur en de mens hebben berokkend. De prestaties van wetenschap en technologie komen in feite tegemoet aan belangrijke noden, noden die ook de sleuteldrijfveren zijn van de heilige economie. Dat zijn onder andere de behoefte om te onderzoeken, te spelen, te weten en te creëren van hetgeen we in de Nieuwe Economie beweging ‘echt coole dingen’ noemen. In een heilige economie zullen wetenschap, technologie en de arbeidsspecialisatie die ermee gepaard gaat, belangrijke factoren blijven in het vervullen van deze behoeften. We krijgen nu al een glimp te zien van de hogere doelstellingen van wetenschap en technologie, als een recessief gen dat onbedwingbaar de kop op steekt, ondanks zijn eindeloze commercialisering. Het leeft in het hart van elke ware wetenschapper en uitvinder: de geest van verwondering, opwinding en vernieuwing. Elke instelling in de oude wereld heeft een tegenhanger in de nieuwe, dezelfde noot in een andere octaaf. We roepen niet op tot een revolutie die het oude uitroeit en het nieuwe vanaf nul opbouwt. Dat soort revolutie is eerder al geprobeerd, met elke keer opnieuw dezelfde resultaten, omdat de mentaliteit ervan zelf deel uitmaakt van de oude wereld. Heilige economie maakt deel uit van een volledig ander soort revolutie, een transformatie en niet een zuivering. In deze revolutie zullen de verliezers niet eens beseffen dat ze verloren hebben.

Tot op heden hebben maar heel weinig producten van onze economie en technologie onze behoeften gediend. Niet alleen zijn aan onze behoeften aan spel, onderzoek en verwondering onvervuld gebleven, maar de vervulling van onze fysieke behoeften gaat zelfs gepaard met grote onrust en strijd. Dit is in strijd met de bewering van de economen dat zelfs wanneer niet wordt toegemoet gekomen aan nieuwe behoeften, technologie en arbeidsverdeling ons in staat stellen onze bestaande behoeften meer efficiënt te bevredigen. Een machine, zo zegt men, kan het werk doen van duizend man, een computer kan het werk van duizend machines coördineren. Dienovereenkomstig hebben toekomstvoorspellers vanaf de 18de eeuw een tijdperk van vrije tijd aangekondigd. Dat tijdperk is er nooit gekomen, en lijkt zelfs de laatste vijfendertig jaar steeds verder weg geraakt. Er is duidelijk iets dat niet werkt.

Een van de twee belangrijkste aannames in de economie is dat mensen normaliter handelen in hun eigen rationele zelfbelang, en dat dit zelfbelang correspondeert met geld. Twee mensen zullen alleen overgaan tot een uitwisseling (bijvoorbeeld iets kopen voor geld) als ze er allebei baat bij hebben. Hoe meer uitwisselingen plaatsvinden, hoe meer profijt er gegenereerd is. Economen associëren geld dus met het ‘nuttige’ van Bentham – oftewel, met het goede. Dat is een reden waarom economische groei de onbetwiste heilige graal is van economisch beleid – wanneer de economie groeit, groeit ook het veronderstelde niveau van goedheid in de wereld. Welke politicus zou geen krediet willen nemen voor economische groei?

Economische logica zegt dat wanneer iemand wil betalen voor een nieuw goed of een nieuwe dienst, dit impliceert dat iemand er baat moet bij hebben. In een bepaalde, nauwe betekenis is dat ook waar. Als ik jouw autosleutels steel, kan het een voordeel voor jou zijn om ze van mij terug te kopen. Als ik je land steel, kan het voordelig voor jou zijn om het van mij te huren zodat je kunt overleven. Maar om vervolgens te zeggen dat elke geldelijke transactie een bewijs is van een stijging van het algemeen nut is absurd; of eerder, het veronderstelt dat de noden die het vervult daarvóór onvervuld bleven. Als we betalen voor iets dat ooit door onszelf gemaakt of door de gifteconomie kosteloos verstrekt werd, dan klopt de economische logica niet meer. Hierin ligt een verborgen ideologisch motief voor de aanname dat primitief leven, in Hobbes woorden, ‘eenzaam, arm, onaangenaan, beestachtig, en kort’ was. Een dergelijk verleden zou dan het heden moeten rechtvaardigen, dat feitelijk alle door Hobbes genoemde kwaliteiten op verschillende manieren in zich draagt. Is het leven in de “Great Indoors” van suburbia niet overwegend eenzaam? Het leven in equatoriaal Afrika niet vooral kort? (8) Is er een tijdperk geweest dat de laatste eeuw overtreft in onaangenaamheid en wreedheid? Misschien is de Hobbesiaanse visie dat het verleden een harde overlevingsstrijd was een ideologische projectie van onze eigen gesteldheid.

Opdat de economie kan groeien moet de omzet van met geld betaalde goederen en diensten ook groeien. Meer en meer behoeften moeten met geld betaald worden: het bruto nationaal product tenslotte, wordt gedefinieerd als de totale som van alle goederen en diensten die een land produceert. Alleen die welke worden gewisseld voor geld, tellen.

Als ik gratis op je kinderen pas, wordt dat door economen niet beschouwd als een dienst en bij het BNP opgeteld. Het kan niet worden gebruikt om een financiële schuld af te lossen. Ik kan ook niet naar de supermarkt gaan en zeggen: ‘ik heb op de kinderen van mijn buurman gepast, dus geef me eten’. Maar als ik een crèche open en jou er geld voor in rekening breng, heb ik ‘een dienst’ gecreëerd. Het BNP gaat omhoog en, zeggen de economen, de samenleving is rijker geworden. Ik heb de economie doen groeien en het niveau van goedheid in de wereld doen toenemen. ‘Goederen’ zijn die dingen waar je geld voor betaalt. Geld = Goed. Dat is de vergelijking van onze tijden.

Hetzelfde geldt als ik een woud omhak en het hout verkoop. Zolang de bomen er staan en niet gebruikt worden, is het geen goed. Het wordt ‘goed’ wanneer ik een weg aanleg, personeel werf, het bos omhak, en naar een koper transporteer. Ik zet een woud om in timmerhout, een gebruiksgoed, en het BNP gaat omhoog. Nog een voorbeeld: als ik een nieuw lied schrijf en het gratis deel, gaat het BNP niet omhoog en wordt de maatschappij zogezegd niet rijker, maar als ik er auteursrecht op neem en het verkoop, wordt het een goed. Of ik kan een traditionele samenleving vinden die kruiden en sjamanistische technieken gebruikt als geneesmethode, hun cultuur vernietigen en hen afhankelijk maken van farmaceutische medicijnen die ze moeten kopen, hen van hun land verjagen zodat ze geen voedsel kunnen verbouwen en eten moeten kopen, het land verbeuren en hen inhuren om op mijn bananenplantage te werken – in die gevallen heb ik de wereld rijker gemaakt. Ik heb verschillende functies, relaties en natuurlijke bronnen ten gelde gemaakt.

Telkens als iemand betaalt voor iets dat ze ooit als gift ontving, of zelf maakte of deed, stijgt het ‘goedheid’-peil van de wereld. Elke omgehakte boom tot papier verpulpt, ieder idee gepatenteerd als intellectueel eigendom, ieder kind dat videospelletjes speelt in plaats van werelden te fantaseren, iedere menselijke relatie die tot een betaalde dienst werd, neemt iets van het natuurlijke, culturele, spirituele en sociale gemeengoed weg, en zet het om in geld.

Het klopt dat het efficiënter is (in termen van werkuren) voor professionele kinderverzorgers om voor drie dozijn kinderen te zorgen dan voor een groep thuiswerkende ouders om dat zelf te doen. Het is ook efficiënter om een veld van 1000 hectare te bewerken met megatractoren en chemicaliën dan om dezelfde hoeveelheid voedsel te verbouwen op een honderdtal kleine boerderijen met behulp van handgereedschap. Maar al deze efficiëntie heeft ons geen extra vrije tijd opgeleverd of enige fundamentele nieuwe behoefte bevredigd. De efficiëntie draait uit in het tegemoetkomen van oude behoeften, in een eindeloze, obscene bewerking, die op zeker moment leidt tot kasten vol kleren en schoenen die nauwelijks gedragen op de vuilnishoop belanden.

Het beperkte karakter van menselijke behoeften heeft vanaf het begin van het industriële tijdperk problemen opgeleverd, als eerste in de textielindustrie. Hoeveel kleding heeft een mens uiteindelijk nodig? De oplossing voor de dreigende crisis van overproductie bestond er in het volk te manipuleren hun behoefte aan kleding te oververvullen. Kijk naar de mode-industrie, die op een verrassend bewuste en cynische manier would-be dandies aanmoedigde om bij te blijven met de mode. Deels gingen mensen hierin mee omdat kleding een speciale plaats heeft in alle culturen en voldoet aan verschillende sacrale, feestelijke, verdrietige, en speelse behoeften, en veel heeft bijgedragen aan de diepere behoefte van sociale identiteit. Het is net zo natuurlijk om onze lichamen op te smukken als om ons voedsel te kruiden. Het punt is dat hiermee geen nieuwe behoefte werd bevredigd. Meer en meer productie is er op gericht om eindeloos aan dezelfde behoefte te voldoen.

Bovendien, dezelfde industrialisering die de massaproductie van textiel teweegbracht veroorzaakte ook de sociale desintegratie die traditonele gemeenschappen uiteen deed vallen en mensen gevoelig maakte voor de mode industrie. Ik beschreef dit in een iets bredere context in The Ascent of Humanity:

Om consumentisme te introduceren in een voorheen geisoleerde cultuur, moet men eerst haar identeitsbesef vernietigen. Hier is hoe men dat doet: Verbreek de netwerken van wederkerigheid door verbruiksgoederen van buiten binnen te brengen. Erodeer het besef van eigenwaarde middels glamoureuze beelden van het Westen. Ontkracht de mythologieën met missionariswerk en wetenschappelijk onderricht. Ontmantel de traditionele manieren van lokale kennisoverdracht door scholing te introduceren met van buiten opgelegde curricula. Verwoest de taal door in dit onderricht te voorzien in het Engels of een andere vreemde internationale taal. Beknot de band met het land door goedkoop voedsel in te voeren dat lokale agricultuur onrendabel maakt. Dan heb je een volk gemaakt dat verlangt naar de juiste sneaker.

De crisis van overproductie die optreedt wanneer een bepaalde behoefte meer dan vervuld is, wordt opgelost door haar te verplaatsen naar een andere behoefte. Een equivalente manier om hier naar te kijken is dat de ene na de andere vorm van natuurlijk, sociaal, cultureel en spiritueel gemeengoed wordt omgezet in eigendom en geld. Wanneer het sociaal kapitaal van kledingmaken (i.e. de vaardigheden en tradities en de middelen om dat door te geven) gebruiksgoed geworden is, en niemand nog kleren maakt buiten de geldeconomie om, dan wordt het tijd om zelfs nog meer kleding te verkopen door andere identiteitsonderhoudende structuren te vernietigen. Identiteit wordt een handelartikel, en kleren en andere consumenten-items de representatie daarvan.

De sociale ecologie van het geschenk – de gedeelde vaardigheden, gewoonten en sociale structuren waarmee we in elkaars behoeften voorzien -, is net zo rijke bron, en voorzien van net zoveel goudaders als de natuurlijke ecologie en de aarde die eraan ten oorsprong ligt. De vraag is: wat gebeurt er wanneer al deze vormen van gemeenschappelijk kapitaal afgetapt zijn? Wat gebeurt er als er geen vis meer is om als voedsel te dienen, geen woud meer om papier van te maken, geen bodemlaag meer om maïssiroop te produceren, als er niets meer overblijft dat mensen gratis en voor niets voor elkaar doen?

Op het eerste zicht hoeft er helemaal geen crisis te zijn. Waarom zouden we moeten blijven groeien? Als al onze behoeften middels steeds meer efficiënty worden vervuld, kunnen we dan niet gewoon minder werken? Waarom is het beloofde vrije-tijd-tijdperk er nooit gekomen? Zoals we zullen zien, zal dat er in ons huidige monetaire systeem nooit komen. Geen nieuw technologisch wonder zal ooit volstaan. Het monetair systeem dat we geërfd hebben zal ons blijven dwingen om groei te verkiezen boven vrije tijd.

Je zou kunnen zeggen dat geld wél tegemoet is gekomen aan een behoefte die voorheen niet vervuld werd – de behoefte van de menselijke soort om te groeien en te opereren op een schaal van miljoenen of miljarden. In onze behoefte aan voedsel, muziek, verhalen, gezondheidszorg wordt wellicht niet méér voorzien dan in het Stenen Tijdperk, maar we kunnen voor het eerst dingen creëren die een gezamenlijke inspanning vragen van miljoenen specialisten vanover de hele wereld. Geld faciliteerde de ontwikkeling van een meta-menselijk organisme van 7 miljard cellen, het totale lichaam van de menselijke soort. Het is als een signaalmolecuul, die de bijdragen van individuen en organisaties coördineert en doelen realiseert die een kleinere groep nooit zou kunnen bereiken. Alle behoeften die door geld zijn gecreëerd of overgedragen van het persoonlijke naar het gestandaardiseerde en generieke, hebben deel uitgemaakt van deze organismische ontwikkeling. Zelfs de mode- industrie is er deel van geworden, als middel om een identiteit te creëren en een gevoel ergens bij te horen, zelfs over grote sociale afstanden.

Als een multicellulair organisme heeft de mensheid als collectief behoefte aan organen, subsystemen en de middelen om die te coördineren. Geld is, in samenspel met de symbolische cultuur, communicatie technologie, opleiding, enzovoorts, bevorderlijk geweest in de ontwikkeling van dit alles. Het is ook gaan lijken op een groeihormoon, dat zowel groei stimuleert als ook de manier regeert waarop groei zich manifesteert. Het lijkt er op dat we inmiddels de limieten van groei bereik hebbent, en daarmee het einde van de kindertijd van de mensheid. Al onze organen zijn volledig gevormd, sommigen hebben hun nut verloren en kunnen terugkeren naar hun rudimentaire vorm. We zitten in een rijpingsproces. Wellicht staan we op het punt om onze nieuwe creatieve macht van miljoenen te richten op het volwassen doel ervan. Wellicht hebben we, zodoende, een ander soort geld nodig, een die doorgaat met de coördinatie van dit zeer complexe meta-menselijke organisme maar het niet langer dwingt te groeien.

DE MACHT VAN GELD

De tienduizenden vormen van eigendom van tegenwoordig hebben allemaal één bepalende eigenschap gemeen: ze kunnen allemaal gekocht of verkocht worden voor geld. Ze zijn het equivalent van geld, want iedereen die geld heeft kan één of andere vorm van kapitaal kopen samen met de productiviteit die ermee gepaard gaat. Herinner je dat elk van deze vormen van eigendom eerst in gemeengoed bestond, nooit iemands bezit was, en van het gemeengoed werd losgeweekt en tot eigendom omgevormd. Wat gebeurd is met land is gebeurd met al het andere en heeft dezelfde concentratie van weelde en macht in de handen gelegd van wie het bezit. Zoals de vroege Christelijke vaders, Proudhon, Marx en George al wisten, is het immoreel om iemand van zijn eigendom te beroven en hem vervolgens te laten betalen om er gebruik van te maken. Toch is dat wat gebeurt, iedere keer wanneer je huur in rekening brengt voor grond of rente voor geld. Het is dus geen toeval dat bijna alle godsdiensten verboden hebben ingesteld ten aanzien van woekeren. Iemand zou niet moeten profiteren van het louter bezitten van wat al bestond voor er eigendomsrecht was, en geld is thans de belichaming van al wat bestond voor er eigendomsrecht was, de gedistilleerde essentie van eigendom.

Echter, de anti-rente geldsystemen die ik in dit boek zal voorstellen en beschrijven hebben niet alleen een louter morele motivatie. Rente is meer dan de revenuen van een misdaad, meer zelfs dan de voortdurende inkomsten van een reeds begane misdaad. Het is de motor van voortdurende diefstal; het is een kracht die ons allen, hoe vriendelijk onze bedoelingen ook zijn, dwingt tot gewilde of ongewilde medeplichtigheid aan het uitputten van de aarde.

Tijdens mijn reizen, eerst mijn innerlijke ontdekkingstocht en later als spreker en schrijver, stuitte ik vaak op diepe gevoelens van angst en hulpeloosheid die voortkomen uit de alomtegenwoordigheid van de wereldverslindende machine en de bijna-onmogelijkheid er als deelnemer aan te ontsnappen. Om één voorbeeld uit miljoenen te geven: mensen die fulmineren tegen Wal-Mart, doen daar nog steeds hun boodschappen, of bij een andere winkelketen die op eenzelfde manier de aarde berooft, omdat ze denken dat ze het zich niet kunnen veroorloven om het dubbele van de prijs te betalen of het zonder te stellen. En wat te denken van de elektriciteit die mijn huis energie levert -kolen die uit bergtoppen worden gerukt? De benzine die zorgt dat ik overal naar toe kan en bestellingen bij me aflevert als ik ’’buiten het netwerk’’ ben? Ik kan mijn deelname aan deze wereldverslindende machine minimaliseren, maar ik kan haar niet helemaal vermijden. Wanneer mensen zich bewust worden dat louter leven in een maatschappij betekent dat men bijdraagt aan het kwaad in de wereld, gaan ze gewoonlijk door een fase waarbij ze verlangen naar het vinden van een volledig geïsoleerde en bewust zelfvoorzienende gemeenschap -maar hoe helpt dat de zaak vooruit, wanneer Rome brandt? En wat maakt het uit dat één iemand niet dat kleine beetje bijdraagt aan de vervuiling die de wereld overweldigt? Het gaat toch door, of je nu in het woud leeft en wortels en bessen eet, of in een voorstad en voedsel eet dat wordt geleverd door een transporteur uit California. (9) Het verlangen naar een persoonlijk alibi voor de zonden van de maatschappij is een soort fetish, zoals zonnepanelen op een huis van 372 vierkante meter.

Hoe prijzenswaardig de impuls ook mag zijn, bewegingen om Wal-Mart te boycotten of de gezondheidszorg of het onderwijs of de politiek of wat dan ook te hervormen, verworden al snel tot oefeningen in futiliteit wanneer ze op de macht van het geld stuiten. De inspanning om zelfs maar een klein beetje impact te hebben voelt als een uitputtend stroomopwaarts zwemmen, en zodra we even uitrusten is daar een nieuwe gewelddaad, een nieuwe gruwel die ons onderuit haalt, een nieuwe kaalslag van natuur, gemeenschap, gezondheid, of spiritualiteit omwille van geld.

Wat is deze macht van het geld eigenlijk precies? Het is niet, zoals soms lijkt, een kwaadaardige kliek van bankiers die de wereld controleren middels de Bilderberg Groep, de Trilaterale Commissie of andere instrumenten van de “Illuminati”. Tijdens mijn reizen en correspondentie ontmoet ik soms mensen die de boeken van David Icke en anderen gelezen hebben, die overtuigende argumenten leveren voor een oude wereldomvattende samenzwering gewijd aan een ‘Nieuwe Wereld Orde’, gesymboliseerd door het alziende oog op de top van de pyramide, die elke regering en elke instelling controleert, en achter de schermen gemanaged wordt door een klein, geheim onderonsje van machtshongerige monsters die zelfs de Rothschilds en Rockefellers onder hun marionetten tellen. Ik moet wel heel naïef zijn, of heel onwetend, dat ik de ware aard van het probleem niet vat.

Ik beken dat ik naief ben, maar ik ben niet onwetend. Ik heb veel van dit materiaal gelezen en het laat me onbevredigd achter. Het is duidelijk dat er meer aan de hand is ten aanzien van gebeurtenissen als 9/11 en de moorden op de Kennedy’s dan ons werd verteld, en dat de financiële industrie, georganiseerde misdaad en politieke macht onderling nauw verbonden zijn. Ik vind dat over het algemeen complottheorieën te veel krediet geven aan het vermogen van mensen om succesvol complexe systemen te managen en te controleren. Er is zeker iets mysterieus gaande en de ‘toevalligheden’ die mensen zoals Icke aanhalen tarten conventionele verklaringen, maar als je even een moment van metafysica toestaat, dan denk ik uiteindelijk dat wat er gebeurt is dat onze diepe ideologieën en geloofssystemen, en hun onbewuste schaduwen, een matrix van synchroniciteiten creëren die veel op een samenzwering lijkt. Het is in feite een samenzwering zonder samenzweerders. Iedereen is een marionet, maar er zijn geen poppenspelers.

Bovendien is de aantrekkingskracht van de complottheorieën, die gewoonlijk niet weerlegd kunnen worden, evenzeer psychologisch als empirisch. Complottheorieën hebben een duistere allure omdat ze onze primaire woede aanboren en iets aanreiken om deze te kanaliseren, iets om te beschuldigen en iets om te haten. Helaas is, zoals talloze revolutioneren ontdekten toen ze de oligarchen omverwierpen, onze haat misplaatst. De echte boosdoener ligt veel dieper en is veel doordringender. Hij overstijgt het bewuste menselijke handelen, en zelfs de bankiers en de oligarchen leven onder zijn dwingelandij. De echte boosdoeners zijn de voorouderlijke opperheren die over de wereld heersen vanuit hun vliegende schotels. Geintje. (10) De echte boosdoener, de echte poppenkastspeler, die de elite manipuleert vanachter de schermen, is het geldsysteem zelf: een op krediet gebaseerd, door rente gedreven systeem dat opstijgt uit het oude, rijzende tij van afscheiding, dat competitie, polarisatie en hebzucht genereert, dat dwingt tot eindeloze exponentiële groei, en belangrijkst van al, dat zijn einde vindt in onze tijd, aangezien de brandstof voor deze groei – het sociaal, natuurlijk, cultureel en spiritueel kapitaal – op raakt.

De volgende paar hoofdstukken beschrijven dit proces en de dynamiek van rente, herkaderen de huidige economische crisis als het hoogtepunt van een trend die eeuwenlang in de maak was. Op die manier bekeken kunnen we beter begrijpen hoe we niet zo maar een nieuw geldsysteem moeten creëren, maar een nieuw soort geldsysteem, een dat de tegenovergestelde effecten heeft van ons huidige: delen in plaats van hebzucht, duurzaamheid in plaats van groei. Bovendien zal dit nieuwe soort geldsysteem een zelfs nog een diepere kentering belichamen dan we momenteel zien gebeuren, een ommekeer in de menselijke identiteit naar een verbonden zelf, verbonden aan allen wezens in de cirkel van het geschenk. Al het geld dat deel uitmaakt van deze Hereniging, deze Grote Ommekeer, verdient het zeker heilig te worden genoemd.

Noten

1. Emissierechten en gelijksoortige regelingen trachten het absorptievermogen van de aarde om te zetten in eigendom. Zelfs zonder die regelingen echter is dit vermogen al een onzichtbaar bestanddeel, ingebed in elk gefabriceerd product, een essentieel deeltje, uit een beperkte voorraad. Zelfs zonder expliciete eigendomsrechten is dit absorptievermogen weggenomen van het gemeenschapsgoed.

2. Filmmakers bijvoorbeeld, hebben complete juridische afdelingen nodig om zeker te zijn dat ze niet onopzettelijk één of ander beeld in de film opnemen waar auteursrechten op gelden. Dat kunnen beelden zijn van design meubelen, gebouwen, logo’s van merken, en kleding – ongeveer alles in een bebouwde omgeving. Het resultaat is dat creativiteit aan banden gelegd wordt en de meeste interessante kunst illegaal is. (Dit is onvermijdelijk wanneer kunst de dingen uit het leven rondom ons tot onderwerp heeft, welke reeds in de sfeer van eigendom zijn opgenomen).

3. Mumford, Technics and Civilization, 142. Natuurlijk verdient de persoon die de laatste hand legt aan een uitvinding een beloning voor zijn of haar vindingrijkheid en inspanning, maar de sociale context moet eveneens worden erkend. Dat is minder en minder het geval omdat de looptijden van patenten en auteursrechten zijn uitgebreid van hun oorspronkelijke een of twee decennia naar, in sommige gevallen, tot wel een eeuw.

4. Kropotkin, The Conquest of Bread, hoofdstuk 1.

5. Een gedetailleerde discussie over intellectuele eigendomsrechten valt buiten het bereik van dit boek. Zeker, ik heb een bijdrage geleverd aan deze ideeënmatrix (of dat denk ik althans!) en ik verdien het om onderhouden te worden in mijn werk. Echter, andere mensen tegen te houden mijn teksten en andere creaties te verwerken in hun eigen werk, voelt schraperig. Praktisch gesproken pleit ik voor een brede uitbreiding van de ‘eerlijk gebruik’ doctrine en een serieuze inkorting van de looptijd van patenten en auteursrechten.

6. Of ze aanvaardt geen enkele werkelijkheid, en doet alles af als weer het zoveelste beeld en symbool. Aan de ene kant stelt dit haar in staat, “de bullshit te doorzien”, aan de andere kant laat het haar cynisch en verveeld achter.

7. Seaford, Money and the Early Greek Mind, 157.

8. Het moderne leven is ook kort: ondanks een relatief lang leven, lijkt het kort voor een druk, gehaast persoon.

9. Niettemin, de inspanningen van mensen om hun medeplichtigheid aan het vernietigen van de wereld te verminderen, zijn zeer belangrijk op het niveau van het ritueel. Rituelen zijn manipulaties van symbolen met de bedoeling de werkelijkheid te beïnvloeden – zelfs geld is een onderdeel van een ritueel- en hebben daardoor een grote praktische macht. Dus laat mijn betoog je er alstjeblieft niet van afhouden, Wal-Mart te boycotten. Voor een diepere discussie verwijs ik naar mijn online essay “Rituals for Lover Earth”, liefst na het lezen van hoofdstuk 8 van dit boek.

10. Howel, niet helemaal. In het toewijzen van misdadige controle aan buitenaardse of demonische entiteiten is een waardevol inzicht gecodeerd: dat de bron van het kwaad in onze wereld buiten ons bewust menselijk handelen ligt. ‘Aan-de-touwtjes-trekkers’ bestaan, maar het zijn systemen en ideologieën, geen mensen. Wat buitenaardse wezens betreft, vind ik het moeilijk om een antwoord te geven op de vraag of ‘ik in hen geloof’. Misschien ziten er in de vraag onjuiste vooronderstellingen verborgen, vooral dat er een objectieve achtergrond zou zijn waartegen iets objectief ofwel bestaat ofwel niet bestaat. Dus zeg ik gewoonlijk gewoon ‘ja’.

 

Leave a Reply